tomen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • to·men
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘beteugelen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]

Zelfstandig naamwoord

de tomenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord toom

Gangbaarheid

77 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
tomar

tomen

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van tomar
  2. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van tomar