talen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van talen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		talen			te talen
	toekomend		zullen talen			te zullen talen
voltooid	tegenwoordig		hebben getaald			te hebben getaald
	toekomend		getaald zullen hebben			getaald te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	talend		getaald			ev. taal	mv. verouderd taalt	tale
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	taal	taalt	taalt	taalt	taalt	talen	talen	talen
verleden (o.v.t.)	taalde	taalde	taalde	taalde	taalde	taalden	taalden	taalden
toekomend (o.t.t.t.)	zal talen	zult/zal talen	zult/zal talen	zult talen	zal talen	zullen talen	zullen talen	zullen talen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou talen	zou talen	zou(dt) talen	zoudt talen	zou talen	zouden talen	zouden talen	zouden talen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb getaald	hebt getaald	hebt/heeft getaald	hebt getaald	heeft getaald	hebben getaald	hebben getaald	hebben getaald
verleden (v.v.t.)	had getaald	had getaald	had getaald	hadt getaald	had getaald	hadden getaald	hadden getaald	hadden getaald
toekomend (v.t.t.t.)	zal getaald hebben	zal/zult getaald hebben	zult/zal getaald hebben	zult getaald hebben	zal getaald hebben	zullen getaald hebben	zullen getaald hebben	zullen getaald hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou getaald hebben	zou getaald hebben	zou/zoudt getaald hebben	zoudt getaald hebben	zou getaald hebben	zouden getaald hebben	zouden getaald hebben	zouden getaald hebben