Naar inhoud springen

stick

Uit WikiWoordenboek
Versie door HydrizBot (overleg | bijdragen) op 2 mei 2017 om 05:35 (Robot: opschonen van oude interwikilinks)
  • stick
  • Leenwoord uit het Engels.
enkelvoud meervoud
naamwoord stick sticks
verkleinwoord stickje stickjes

stick m

  1. staafvormig voorwerp
  2. (sport) een slaghout bij (ijs)hockey, een hockeystick
    • Bij hockey wordt gebruik gemaakt van sticks. 
  3. (sport) idem gebruikt bij golf, een golfclub
  4. (informatica) een USB-stick of memorystick
    • Geef me je stickje maar even, dan kan ik de bestanden kopiëren. 
  5. een wietstick of joint (meestal stickie genoemd)

=

=

=

92 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[1]


enkelvoud meervoud
stick sticks

stick

  1. stok
  2. tak
vervoeging
onbepaalde wijs to  stick 
he/she/it  sticks 
verleden tijd  sticked 
voltooid
deelwoord
 sticked 
onvoltooid
deelwoord
 sticking 
gebiedende wijs  stick 

stick

  1. steken
  2. plakken
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be