lipstick

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

lipstick
Uitspraak
Woordafbreking
  • lip·stick
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘lippenstift’ voor het eerst aangetroffen in 1968 [1]
  • samenstelling van  lip  en  stick  (van het Engels)
enkelvoud meervoud
naamwoord lipstick lipsticks
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de lipstickm

  1. een stift om de lippen te kleuren, een lippenstift
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen