skygge
Uiterlijk
- skyg·ge
- Afkomstig van het Oudnoorse woord skuggi.
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
skygge |
skygger |
skygget skygga |
skygget skygga |
Klasse 1 zwak | optioneel |
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
skygge |
skygger |
skygde |
skygd |
Klasse 3 zwak | optioneel |
skygge
- schaduw geven / maken / werpen
- «Hun skygde med hånden over øynene.»
- Ze maakte een schaduw met haar hand boven haar ogen.
- «Hun skygde med hånden over øynene.»
- schaduwen, bewaken
- «Han ble skygget av politiet.»
- Hij werd geschaduwd door de politie.
- «Han ble skygget av politiet.»
skygge m
- schaduw (plaats waar het licht wordt tegengehouden)
- «Termometeret viste 30 grader i skyggen.»
- De thermometer gaf 30 graden in de schaduw aan.
- «Termometeret viste 30 grader i skyggen.»
- schaduw (donkere partij op een schilderij, foto, muur, beeldscherm of andere meer)
- «Hun har blå skygger under øynene.»
- Ze heeft blauwe schaduwen onder haar ogen.
- «Hun har blå skygger under øynene.»
- hoedrand, luifel van een muts
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | skygge | skyggen | skygger | skyggene |
genitief | skygges | skyggens | skyggers | skyggenes |
- En liten mann kan kaste en stor skygge. (Norsk ordtak).
Een kleine man kan een grote schaduw werpen. (Noors spreekwoord)