singelen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van singelen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		singelen			te singelen
	toekomend		zullen singelen			te zullen singelen
voltooid	tegenwoordig		hebben gesingeld			te hebben gesingeld
	toekomend		gesingeld zullen hebben			gesingeld te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	singelend		gesingeld			ev. singel	mv. verouderd singelt	singele
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	singel	singelt	singelt	singelt	singelt	singelen	singelen	singelen
verleden (o.v.t.)	singelde	singelde	singelde	singelde	singelde	singelden	singelden	singelden
toekomend (o.t.t.t.)	zal singelen	zult/zal singelen	zult/zal singelen	zult singelen	zal singelen	zullen singelen	zullen singelen	zullen singelen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou singelen	zou singelen	zou(dt) singelen	zoudt singelen	zou singelen	zouden singelen	zouden singelen	zouden singelen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gesingeld	hebt gesingeld	hebt/heeft gesingeld	hebt gesingeld	heeft gesingeld	hebben gesingeld	hebben gesingeld	hebben gesingeld
verleden (v.v.t.)	had gesingeld	had gesingeld	had gesingeld	hadt gesingeld	had gesingeld	hadden gesingeld	hadden gesingeld	hadden gesingeld
toekomend (v.t.t.t.)	zal gesingeld hebben	zal/zult gesingeld hebben	zult/zal gesingeld hebben	zult gesingeld hebben	zal gesingeld hebben	zullen gesingeld hebben	zullen gesingeld hebben	zullen gesingeld hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gesingeld hebben	zou gesingeld hebben	zou/zoudt gesingeld hebben	zoudt gesingeld hebben	zou gesingeld hebben	zouden gesingeld hebben	zouden gesingeld hebben	zouden gesingeld hebben