remixen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van remixen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		remixen			te remixen
	toekomend		zullen remixen			te zullen remixen
voltooid	tegenwoordig		hebben geremixt			te hebben geremixt
	toekomend		geremixt zullen hebben			geremixt te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	remixend		geremixt			ev. remix	mv. verouderd remixt	remixe
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	remix	remixt	remixt	remixt	remixt	remixen	remixen	remixen
verleden (o.v.t.)	remixte	remixte	remixte	remixte	remixte	remixten	remixten	remixten
toekomend (o.t.t.t.)	zal remixen	zult/zal remixen	zult/zal remixen	zult remixen	zal remixen	zullen remixen	zullen remixen	zullen remixen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou remixen	zou remixen	zou(dt) remixen	zoudt remixen	zou remixen	zouden remixen	zouden remixen	zouden remixen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geremixt	hebt geremixt	hebt/heeft geremixt	hebt geremixt	heeft geremixt	hebben geremixt	hebben geremixt	hebben geremixt
verleden (v.v.t.)	had geremixt	had geremixt	had geremixt	hadt geremixt	had geremixt	hadden geremixt	hadden geremixt	hadden geremixt
toekomend (v.t.t.t.)	zal geremixt hebben	zal/zult geremixt hebben	zult/zal geremixt hebben	zult geremixt hebben	zal geremixt hebben	zullen geremixt hebben	zullen geremixt hebben	zullen geremixt hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geremixt hebben	zou geremixt hebben	zou/zoudt geremixt hebben	zoudt geremixt hebben	zou geremixt hebben	zouden geremixt hebben	zouden geremixt hebben	zouden geremixt hebben