plegen/vervoeging
Uiterlijk
een misdaad begaan, zelfmoord, plagiaat, aanslag, echtbreuk of overspel plegen
[bewerken]vervoeging van de bedrijvende vorm van plegen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | plegen | te plegen | ||||||||
toekomend | zullen plegen | te zullen plegen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gepleegd | te hebben gepleegd | ||||||||
toekomend | gepleegd zullen hebben | gepleegd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
plegend | gepleegd | ev. pleeg |
mv. verouderd pleegt |
plege | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | pleeg | pleegt | pleegt | pleegt | pleegt | plegen | plegen | plegen | |||
verleden (o.v.t.) | pleegde | pleegde | pleegde | pleegde | pleegde | pleegden | pleegden | pleegden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal plegen | zult/zal plegen | zult/zal plegen | zult plegen | zal plegen | zullen plegen | zullen plegen | zullen plegen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou plegen | zou plegen | zou(dt) plegen | zoudt plegen | zou plegen | zouden plegen | zouden plegen | zouden plegen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gepleegd | hebt gepleegd | hebt/heeft gepleegd | hebt gepleegd | heeft gepleegd | hebben gepleegd | hebben gepleegd | hebben gepleegd | |||
verleden (v.v.t.) | had gepleegd | had gepleegd | had gepleegd | hadt gepleegd | had gepleegd | hadden gepleegd | hadden gepleegd | hadden gepleegd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gepleegd hebben | zal/zult gepleegd hebben | zult/zal gepleegd hebben | zult gepleegd hebben | zal gepleegd hebben | zullen gepleegd hebben | zullen gepleegd hebben | zullen gepleegd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gepleegd hebben | zou gepleegd hebben | zou/zoudt gepleegd hebben | zoudt gepleegd hebben | zou gepleegd hebben | zouden gepleegd hebben | zouden gepleegd hebben | zouden gepleegd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gepleegd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gepleegd | er is gepleegd | |||||||||
verleden | er werd gepleegd | er was gepleegd | |||||||||
toekomend | er zal gepleegd worden | er zal gepleegd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gepleegd worden | er zou gepleegd zijn | |||||||||
lijdende vorm gepleegd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gepleegd worden | gepleegd te worden | ||||||||
toekomend | gepleegd zullen worden | gepleegd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gepleegd zijn | gepleegd te zijn | ||||||||
toekomend | gepleegd zullen zijn | gepleegd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gepleegd | wordt gepleegd | wordt gepleegd | wordt gepleegd | wordt gepleegd | worden gepleegd | worden gepleegd | worden gepleegd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gepleegd | werd gepleegd | werd gepleegd | werdt gepleegd | werd gepleegd | werden gepleegd | werden gepleegd | werden gepleegd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gepleegd worden | zult gepleegd worden | zult gepleegd worden | zult gepleegd worden | zal gepleegd worden | zullen gepleegd worden | zullen gepleegd worden | zullen gepleegd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gepleegd worden | zou gepleegd worden | zou/zoudt gepleegd worden | zoudt gepleegd worden | zou gepleegd worden | zouden gepleegd worden | zouden gepleegd worden | zouden gepleegd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gepleegd | bent gepleegd | bent/is gepleegd | zijt gepleegd | is gepleegd | zijn gepleegd | zijn gepleegd | zijn gepleegd | |||
verleden (v.v.t.) | was gepleegd | was gepleegd | was gepleegd | waart gepleegd | was gepleegd | waren gepleegd | waren gepleegd | waren gepleegd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gepleegd zijn | zult gepleegd zijn | zult gepleegd zijn | zult gepleegd zijn | zal gepleegd zijn | zullen gepleegd zijn | zullen gepleegd zijn | zullen gepleegd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gepleegd zijn | zou gepleegd zijn | zou/zoudt gepleegd zijn | zoudt gepleegd zijn | zou gepleegd zijn | zouden gepleegd zijn | zouden gepleegd zijn | zouden gepleegd zijn |
vervoeging van de bedrijvende vorm van plegen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | plegen | te plegen | ||||||||
toekomend | zullen plegen | te zullen plegen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben | te hebben | ||||||||
toekomend | zullen hebben | te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
plegend | [[#Nederlands|]] | ev. pleeg |
mv. verouderd pleegt |
plege | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | pleeg | pleegt | pleegt | pleegt | pleegt | plegen | plegen | plegen | |||
verleden (o.v.t.) | placht | placht | placht | placht | placht | plachten | plachten | plachten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal plegen | zult/zal plegen | zult/zal plegen | zult plegen | zal plegen | zullen plegen | zullen plegen | zullen plegen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou plegen | zou plegen | zou(dt) plegen | zoudt plegen | zou plegen | zouden plegen | zouden plegen | zouden plegen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb | hebt | hebt/heeft | hebt | heeft | hebben | hebben | hebben | |||
verleden (v.v.t.) | had | had | had | hadt | had | hadden | hadden | hadden | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal hebben | zal/zult hebben | zult/zal hebben | zult hebben | zal hebben | zullen hebben | zullen hebben | zullen hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou hebben | zou hebben | zou/zoudt hebben | zoudt hebben | zou hebben | zouden hebben | zouden hebben | zouden hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt | er is | |||||||||
verleden | er werd | er was | |||||||||
toekomend | er zal worden | er zal zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou worden | er zou zijn | |||||||||
lijdende vorm worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | worden | te worden | ||||||||
toekomend | zullen worden | te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn | te zijn | ||||||||
toekomend | zullen zijn | te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word | wordt | wordt | wordt | wordt | worden | worden | worden | |||
verleden (o.v.t.) | werd | werd | werd | werdt | werd | werden | werden | werden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal worden | zult worden | zult worden | zult worden | zal worden | zullen worden | zullen worden | zullen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou worden | zou worden | zou/zoudt worden | zoudt worden | zou worden | zouden worden | zouden worden | zouden worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben | bent | bent/is | zijt | is | zijn | zijn | zijn | |||
verleden (v.v.t.) | was | was | was | waart | was | waren | waren | waren | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal zijn | zult zijn | zult zijn | zult zijn | zal zijn | zullen zijn | zullen zijn | zullen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou zijn | zou zijn | zou/zoudt zijn | zoudt zijn | zou zijn | zouden zijn | zouden zijn | zouden zijn |