palm

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

palm (1)
Uitspraak
Woordafbreking
  • palm
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘boomsoort’ voor het eerst aangetroffen in 1100 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord palm palmen
verkleinwoord palmpje palmpjes

Zelfstandig naamwoord

palm m

  1. (plantkunde) (sub)tropisch gewas van de familie der Arecaceae op Wikispecies
  2. (anatomie) binnenzijde van de hand
  3. lengtemaat, oorspronkelijk de breedte van een hand; vastgesteld op 1 decimeter
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
palmen

palm

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van palmen
    • Ik palm. 
  2. gebiedende wijs van palmen
    • Palm! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van palmen
    • Palm je? 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
palm palms

Zelfstandig naamwoord

palm

  1. (anatomie) palm