Naar inhoud springen

overtuigen

Uit WikiWoordenboek

(klemtoonhomogram)

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overtuigen
overtuigde
overtuigd
zwak -d volledig
  • over·tui·gen

overtúígen

  1. overgankelijk met argumenten tot andere visies brengen [3]
     Pietro is het verstand, Roman (de huidige commandant, behendig en capabel, repareert alles, bedient de robotarm met millimeterprecisie, sluit de ingewikkeldste printplaat aan) is de handen, Shaun de ziel (Shaun die klaarstaat om hen allen ervan te overtuigen dat ze een ziel hebben), Chie (methodisch, fair, wijs, niet goed te definiëren of onder één noemer te vangen) het bewustzijn, Nell (met haar duiklongen van acht liter) de adem.[4]
    • Elke dag staan we voor de uitdaging om anderen te overtuigen, zowel op het werk als privé. 
     De ambities van China zijn torenhoog. Dat is goed te merken tijdens een van de grootste autobeurzen in het land. Automerken proberen daar met de nieuwste gadgets consumenten te overtuigen voor hun auto te kiezen. Tom van Dillen van Greenkern, consultant in de auto-industrie, is op de autobeurs in Shanghai. Hij merkt vooral topdrukte wanneer de Chinese automerken nieuwe auto's presenteren.[5]
     Wie het ook was, ik moest hem zien te overtuigen om vandaag niet verder te gaan, samen met mij te overnachten en morgenochtend de pas samen over te gaan.[6]
  2. overgankelijk (scheepvaart) een zeilschip tuigen met te veel zeiloppervlak [7]
    • Zij hadden hun schip overtuigd en kwamen daardoor in de problemen. 
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overtuigen
tuigde over
overgetuigd
zwak -d volledig

óvertuigen

  1. inergatief (scheepvaart) een ander tuig opzetten, met name bij een zeilplank
    • Ik heb uiteindelijk toch maar overgetuigd naar 4.7. 
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[8]