orderen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van orderen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		orderen			te orderen
	toekomend		zullen orderen			te zullen orderen
voltooid	tegenwoordig		georderd			te georderd
	toekomend		georderd zullen			georderd te zullen
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	orderend		georderd			ev. order	mv. verouderd ordert	ordere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	order	ordert	ordert	ordert	ordert	orderen	orderen	orderen
verleden (o.v.t.)	orderde	orderde	orderde	orderde	orderde	orderden	orderden	orderden
toekomend (o.t.t.t.)	zal orderen	zult/zal orderen	zult/zal orderen	zult orderen	zal orderen	zullen orderen	zullen orderen	zullen orderen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou orderen	zou orderen	zou(dt) orderen	zoudt orderen	zou orderen	zouden orderen	zouden orderen	zouden orderen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij