opstappen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van opstappen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		opstappen			op te stappen
	toekomend		zullen opstappen op zullen stappen			te zullen opstappen op te zullen stappen
voltooid	tegenwoordig		zijn opgestapt			te zijn opgestapt
	toekomend		opgestapt zullen zijn			opgestapt te zullen zijn
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	opstappend		opgestapt			ev. stap op	mv. verouderd stapt op	stappe op (bijzin) opstappe
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	stap op	stapt op	stapt op	stapt op	stapt op	stappen op	stappen op	stappen op
verleden (o.v.t.)	stapte op	stapte op	stapte op	stapte op	stapte op	stapten op	stapten op	stapten op
toekomend (o.t.t.t.)	zal opstappen	zult/zal opstappen	zult/zal opstappen	zult opstappen	zal opstappen	zullen opstappen	zullen opstappen	zullen opstappen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou opstappen	zou opstappen	zou(dt) opstappen	zoudt opstappen	zou opstappen	zouden opstappen	zouden opstappen	zouden opstappen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	opstap	opstapt	opstapt	opstapt	opstapt	opstappen	opstappen	opstappen
verleden (o.v.t.)	opstapte	opstapte	opstapte	opstapte	opstapte	opstapten	opstapten	opstapten
toekomend (o.t.t.t.)	zal opstappen op zal stappen	zult/zal opstappen op zult/zal stappen	zult/zal opstappen op zult/zal stappen	zult opstappen op zult stappen	zal opstappen op zal stappen	zullen opstappen op zullen stappen	zullen opstappen op zullen stappen	zullen opstappen op zullen stappen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou opstappen op zou stappen	zou opstappen op zou stappen	zou(dt) opstappen op zou(dt) stappen	zoudt opstappen op zoudt stappen	zou opstappen op zou stappen	zouden opstappen op zouden stappen	zouden opstappen op zouden stappen	zouden opstappen op zouden stappen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben opgestapt	bent opgestapt	bent/is opgestapt	zijt opgestapt	is opgestapt	zijn opgestapt	zijn opgestapt	zijn opgestapt
verleden (v.v.t.)	was opgestapt	was opgestapt	was opgestapt	waart opgestapt	was opgestapt	waren opgestapt	waren opgestapt	waren opgestapt
toekomend (v.t.t.t.)	zal opgestapt zijn	zal/zult opgestapt zijn	zult/zal opgestapt zijn	zult opgestapt zijn	zal opgestapt zijn	zullen opgestapt zijn	zullen opgestapt zijn	zullen opgestapt zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou opgestapt zijn	zou opgestapt zijn	zou/zoudt opgestapt zijn	zoudt opgestapt zijn	zou opgestapt zijn	zouden opgestapt zijn	zouden opgestapt zijn	zouden opgestapt zijn