omhoogvallen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van omhoogvallen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omhoogvallen | omhoog te vallen | ||||||
toekomend | zullen omhoogvallen omhoog zullen vallen |
te zullen omhoogvallen omhoog te zullen vallen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn omhooggevallen | te zijn omhooggevallen | ||||||
toekomend | omhooggevallen zullen zijn | omhooggevallen te zullen zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
omhoogvallend | omhooggevallen | ev. val omhoog |
mv. verouderd valt omhoog |
valle omhoog (bijzin) omhoogvalle | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | val omhoog | valt omhoog | valt omhoog | valt omhoog | valt omhoog | vallen omhoog | vallen omhoog | vallen omhoog | |
verleden (o.v.t.) | viel omhoog | viel omhoog | viel omhoog | viel omhoog | viel omhoog | vielen omhoog | vielen omhoog | vielen omhoog | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal omhoogvallen | zult/zal omhoogvallen | zult/zal omhoogvallen | zult omhoogvallen | zal omhoogvallen | zullen omhoogvallen | zullen omhoogvallen | zullen omhoogvallen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omhoogvallen | zou omhoogvallen | zou(dt) omhoogvallen | zoudt omhoogvallen | zou omhoogvallen | zouden omhoogvallen | zouden omhoogvallen | zouden omhoogvallen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | omhoogval | omhoogvalt | omhoogvalt | omhoogvalt | omhoogvalt | omhoogvallen | omhoogvallen | omhoogvallen | |
verleden (o.v.t.) | omhoogviel | omhoogviel | omhoogviel | omhoogviel | omhoogviel | omhoogvielen | omhoogvielen | omhoogvielen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal omhoogvallen omhoog zal vallen |
zult/zal omhoogvallen omhoog zult/zal vallen |
zult/zal omhoogvallen omhoog zult/zal vallen |
zult omhoogvallen omhoog zult vallen |
zal omhoogvallen omhoog zal vallen |
zullen omhoogvallen omhoog zullen vallen |
zullen omhoogvallen omhoog zullen vallen |
zullen omhoogvallen omhoog zullen vallen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omhoogvallen omhoog zou vallen |
zou omhoogvallen omhoog zou vallen |
zou(dt) omhoogvallen omhoog zou(dt) vallen |
zoudt omhoogvallen omhoog zoudt vallen |
zou omhoogvallen omhoog zou vallen |
zouden omhoogvallen omhoog zouden vallen |
zouden omhoogvallen omhoog zouden vallen |
zouden omhoogvallen omhoog zouden vallen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben omhooggevallen | bent omhooggevallen | bent/is omhooggevallen | zijt omhooggevallen | is omhooggevallen | zijn omhooggevallen | zijn omhooggevallen | zijn omhooggevallen | |
verleden (v.v.t.) | was omhooggevallen | was omhooggevallen | was omhooggevallen | waart omhooggevallen | was omhooggevallen | waren omhooggevallen | waren omhooggevallen | waren omhooggevallen | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal omhooggevallen zijn | zal/zult omhooggevallen zijn | zult/zal omhooggevallen zijn | zult omhooggevallen zijn | zal omhooggevallen zijn | zullen omhooggevallen zijn | zullen omhooggevallen zijn | zullen omhooggevallen zijn | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omhooggevallen zijn | zou omhooggevallen zijn | zou/zoudt omhooggevallen zijn | zoudt omhooggevallen zijn | zou omhooggevallen zijn | zouden omhooggevallen zijn | zouden omhooggevallen zijn | zouden omhooggevallen zijn |