nablaffen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van nablaffen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		nablaffen			na te blaffen
	toekomend		zullen nablaffen na zullen blaffen			te zullen nablaffen na te zullen blaffen
voltooid	tegenwoordig		hebben nageblaft			te hebben nageblaft
	toekomend		nageblaft zullen hebben			nageblaft te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	nablaffend		nageblaft			ev. blaf na	mv. verouderd blaft na	blaffe na (bijzin) nablaffe
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	blaf na	blaft na	blaft na	blaft na	blaft na	blaffen na	blaffen na	blaffen na
verleden (o.v.t.)	blafte na	blafte na	blafte na	blafte na	blafte na	blaften na	blaften na	blaften na
toekomend (o.t.t.t.)	zal nablaffen	zult/zal nablaffen	zult/zal nablaffen	zult nablaffen	zal nablaffen	zullen nablaffen	zullen nablaffen	zullen nablaffen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou nablaffen	zou nablaffen	zou(dt) nablaffen	zoudt nablaffen	zou nablaffen	zouden nablaffen	zouden nablaffen	zouden nablaffen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	nablaf	nablaft	nablaft	nablaft	nablaft	nablaffen	nablaffen	nablaffen
verleden (o.v.t.)	nablafte	nablafte	nablafte	nablafte	nablafte	nablaften	nablaften	nablaften
toekomend (o.t.t.t.)	zal nablaffen na zal blaffen	zult/zal nablaffen na zult/zal blaffen	zult/zal nablaffen na zult/zal blaffen	zult nablaffen na zult blaffen	zal nablaffen na zal blaffen	zullen nablaffen na zullen blaffen	zullen nablaffen na zullen blaffen	zullen nablaffen na zullen blaffen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou nablaffen na zou blaffen	zou nablaffen na zou blaffen	zou(dt) nablaffen na zou(dt) blaffen	zoudt nablaffen na zoudt blaffen	zou nablaffen na zou blaffen	zouden nablaffen na zouden blaffen	zouden nablaffen na zouden blaffen	zouden nablaffen na zouden blaffen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb nageblaft	hebt nageblaft	hebt/heeft nageblaft	hebt nageblaft	heeft nageblaft	hebben nageblaft	hebben nageblaft	hebben nageblaft
verleden (v.v.t.)	had nageblaft	had nageblaft	had nageblaft	hadt nageblaft	had nageblaft	hadden nageblaft	hadden nageblaft	hadden nageblaft
toekomend (v.t.t.t.)	zal nageblaft hebben	zal/zult nageblaft hebben	zult/zal nageblaft hebben	zult nageblaft hebben	zal nageblaft hebben	zullen nageblaft hebben	zullen nageblaft hebben	zullen nageblaft hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou nageblaft hebben	zou nageblaft hebben	zou/zoudt nageblaft hebben	zoudt nageblaft hebben	zou nageblaft hebben	zouden nageblaft hebben	zouden nageblaft hebben	zouden nageblaft hebben