na-echoën/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van na-echoën
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		na-echoën			na te echoën
	toekomend		zullen na-echoën na zullen echoën			te zullen na-echoën na te zullen echoën
voltooid	tegenwoordig		hebben nageëchood			te hebben nageëchood
	toekomend		nageëchood zullen hebben			nageëchood te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	na-echoënd		nageëchood			ev. echo na	mv. verouderd echoot na	echoë na (bijzin) na-echoë
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	echo na	echoot na	echoot na	echoot na	echoot na	echoën na	echoën na	echoën na
verleden (o.v.t.)	echode na	echode na	echode na	echode na	echode na	echoden na	echoden na	echoden na
toekomend (o.t.t.t.)	zal na-echoën	zult/zal na-echoën	zult/zal na-echoën	zult na-echoën	zal na-echoën	zullen na-echoën	zullen na-echoën	zullen na-echoën
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou na-echoën	zou na-echoën	zou(dt) na-echoën	zoudt na-echoën	zou na-echoën	zouden na-echoën	zouden na-echoën	zouden na-echoën
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	na-echo	na-echoot	na-echoot	na-echoot	na-echoot	na-echoën	na-echoën	na-echoën
verleden (o.v.t.)	na-echode	na-echode	na-echode	na-echode	na-echode	na-echoden	na-echoden	na-echoden
toekomend (o.t.t.t.)	zal na-echoën na zal echoën	zult/zal na-echoën na zult/zal echoën	zult/zal na-echoën na zult/zal echoën	zult na-echoën na zult echoën	zal na-echoën na zal echoën	zullen na-echoën na zullen echoën	zullen na-echoën na zullen echoën	zullen na-echoën na zullen echoën
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou na-echoën na zou echoën	zou na-echoën na zou echoën	zou(dt) na-echoën na zou(dt) echoën	zoudt na-echoën na zoudt echoën	zou na-echoën na zou echoën	zouden na-echoën na zouden echoën	zouden na-echoën na zouden echoën	zouden na-echoën na zouden echoën
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb nageëchood	hebt nageëchood	hebt/heeft nageëchood	hebt nageëchood	heeft nageëchood	hebben nageëchood	hebben nageëchood	hebben nageëchood
verleden (v.v.t.)	had nageëchood	had nageëchood	had nageëchood	hadt nageëchood	had nageëchood	hadden nageëchood	hadden nageëchood	hadden nageëchood
toekomend (v.t.t.t.)	zal nageëchood hebben	zal/zult nageëchood hebben	zult/zal nageëchood hebben	zult nageëchood hebben	zal nageëchood hebben	zullen nageëchood hebben	zullen nageëchood hebben	zullen nageëchood hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou nageëchood hebben	zou nageëchood hebben	zou/zoudt nageëchood hebben	zoudt nageëchood hebben	zou nageëchood hebben	zouden nageëchood hebben	zouden nageëchood hebben	zouden nageëchood hebben
onpersoonlijke lijdende vorm nageëchood worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt nageëchood				er is nageëchood
verleden	er werd nageëchood				er was nageëchood
toekomend	er zal nageëchood worden				er zal nageëchood zijn
voorwaardelijk	er zou nageëchood worden				er zou nageëchood zijn
lijdende vorm nageëchood worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		nageëchood worden			nageëchood te worden
	toekomend		nageëchood zullen worden			nageëchood te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		nageëchood zijn			nageëchood te zijn
	toekomend		nageëchood zullen zijn			nageëchood te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word nageëchood	wordt nageëchood	wordt nageëchood	wordt nageëchood	wordt nageëchood	worden nageëchood	worden nageëchood	worden nageëchood
verleden (o.v.t.)	werd nageëchood	werd nageëchood	werd nageëchood	werdt nageëchood	werd nageëchood	werden nageëchood	werden nageëchood	werden nageëchood
toekomend (o.t.t.t.)	zal nageëchood worden	zult nageëchood worden	zult nageëchood worden	zult nageëchood worden	zal nageëchood worden	zullen nageëchood worden	zullen nageëchood worden	zullen nageëchood worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou nageëchood worden	zou nageëchood worden	zou/zoudt nageëchood worden	zoudt nageëchood worden	zou nageëchood worden	zouden nageëchood worden	zouden nageëchood worden	zouden nageëchood worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben nageëchood	bent nageëchood	bent/is nageëchood	zijt nageëchood	is nageëchood	zijn nageëchood	zijn nageëchood	zijn nageëchood
verleden (v.v.t.)	was nageëchood	was nageëchood	was nageëchood	waart nageëchood	was nageëchood	waren nageëchood	waren nageëchood	waren nageëchood
toekomend (v.t.t.t.)	zal nageëchood zijn	zult nageëchood zijn	zult nageëchood zijn	zult nageëchood zijn	zal nageëchood zijn	zullen nageëchood zijn	zullen nageëchood zijn	zullen nageëchood zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou nageëchood zijn	zou nageëchood zijn	zou/zoudt nageëchood zijn	zoudt nageëchood zijn	zou nageëchood zijn	zouden nageëchood zijn	zouden nageëchood zijn	zouden nageëchood zijn