mos

Mos op een boomstam.

Nederlands

Niet te verwarren met: MOS

Uitspraak

• Geluid:  mos    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• mos

Woordherkomst en -opbouw

• Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘gewoonte’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847
• In de betekenis van ‘plantjes’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1091

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	mos	mossen
verkleinwoord	mosje	mosjes

Zelfstandig naamwoord

mos o

1. (plantkunde) primitieve sporenplant

   ▸ Zij deed er water in en toen allerlei geheimzinnige kruiden, een beetje aarde, glanzende stenen, mossen en planten.

Hyponiemen

   

aardmos abelmos baardmos bergmos bladmos boommos dooiermos eikenmos haarmos klauwtjesmos korstmos leermos levermos muurmos parapluutjesmos pinmos rendiermos saginamos schedelmos schijfjesmos schildmos schurftmos veenmos zeemos

Afgeleide begrippen

   

mosachtig mosbloempje mosbos mosdiertje moseik mosgrijs mosgroen moshen moshommel moskuil mospissebed mosroos mossig mossnoek mossteppe mosvorming

Vertalingen

    1.   

Duits: Moos (de) o Engels: moss (en) Frans: mousse (fr) v Grieks: βρύο (el) o (vrío)

Italiaans: musco (it) m Pools: mech (pl) m Russisch: мох (ru) m Spaans: musgo (es) m Waals: mossea (wa) m

Gangbaarheid

• Het woord mos staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "mos" herkend door:

100 %	van de Nederlanders;
100 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Afrikaans

Bijwoord

mos

1. immers, toch

   «Hy gaan mos saam?»

   Hij gaat immers mee?

1	enkelvoud	meervoud
naamwoord	mos	-

Zelfstandig naamwoord

2	enkelvoud	meervoud
naamwoord	mos	mosse

mos

1. most, gegist druivensap
2. (plantkunde) mos

Catalaans

Zelfstandig naamwoord

mos m

1. beetje, greintje

Hongaars

Werkwoord

mos

1. wassen