molen

Nederlands

[1] Een molen (windmolen).

Uitspraak

• Geluid:  molen    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• mo·len

Woordherkomst en -opbouw

• Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘werktuig tot fijnmalen van m.n. graan’ aangetroffen vanaf 1112
• via Middelnederlands molen van Laatlatijn molina

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	molen	molens
verkleinwoord	molentje	molentjes

Zelfstandig naamwoord

molen m

1. (techniek) een installatie die de stroming van lucht of water als energiebron gebruikt voor het aandrijven van allerlei machines

   • Voor het droogmalen van de polders werden windmolens ingezet. 

2. (werktuigbouwkunde) een op andere energiebron dan lucht of water werkende machine, die om zijn roterende werking worden benut

   • Het cement wordt voortdurend in beweging gehouden door een betonmolen. 

3. allerlei voorwerpen en constructies waarvan het om een as ronddraaien een kenmerkende eigenschap is

   • De zweefmolen? Nee, dat vond ze maar niks. 

Hyponiemen

   

achtermolen amarilmolen baggermolen baliemolen banmolen beestenmolen beltmolen bergmolen betonmolen (2) beukmolen boekenmolen boezemmolen bovenmolen breekmolen builmolen cassavemolen cementmolen draaimolen (3) droogmolen (2) dwangmolen emmermolen gebedsmolen (3) gehaktmolen gereedschapmolen gereedschapsmolen geruchtenmolen getijdemolen getijdenmolen getijmolen gletsjermolen gortmolen graanmolen (1) grutmolen hamermolen handmolen houtmolen kalkmolen karnmolen klappermolen kleimolen klepmolen kleppermolen klopmolen koffiemolen (2) kogelmolen koldermolen kopermolen korenmolen (1) kruitmolen laddermolen mallemolen (3) moddermolen monniksmolen mosterdmolen moutmolen nieuwemolen oliemolen (1) ondermolen onderslagmolen oudemolen paardenmolen paltrokmolen papiermolen (1) peilmolen pelmolen pepermolen persbaggermolen persmolen plasmolen pletmolen poldermolen raspmolen rietmolen rosmolen runmolen schipmolen schorsmolen schroefmolen seinmolen slagmolen slijpmolen sluismolen snijbonenmolen snuifmolen speciemolen staakmolen staartmolen stampmolen standaardmolen standerdmolen stellingmolen stofmolen stortmolen strijkmolen suikermolen tonmolen torenmolen trapmolen trasmolen tredmolen (1) twijnmolen vijzelmolen vleesmolen volmolen voormolen walmolen wanmolen watermolen (1) weidemolen werpmolen windmolen (1) windwatermolen wipmolen wipwatermolen wrijfmolen zaagmolen zweefmolen (3) zwiermolen zwingelmolen

Afgeleide begrippen

   

molenaar (1) molenas molenbaas molenbatterij molenbed molenbeek molenberg molenbouwer molendag molendijk molendwang molengang (1) molengoot molenhoek molenhout molenhuis molenkap molenlasten molenmaker molenmeester molenmuseum molenpaard molenpolder molenroede molenschot molensloot (1) molenspel molenstad molensteen (1) molenstraat molentocht molentrechter molentrens molenvang molenvliegtuig molenvliet molenwerf molenwiek (1) molenzeil

Verwante begrippen

• [1] windturbine

Uitdrukkingen en gezegden

• Dat is koren op zijn molen.

Anagrammen

• olmen

Vertalingen

    1. installatie die de stroming van lucht of water gebruikt als energiebron   

Deens: mølle (da) g Duits: Mühle (de) v Engels: mill (en) Erzja: ведьгев Estisch: veski (et) Fins: mylly (fi) Frans: moulin (fr) m Grieks: μύλος (el) (mylos) Hongaars: malom (hu) Italiaans: mulino (it) m

Koreaans: 방아 (ko) (bangA); 방앗간 (ko) (bangAsgan, BangAt-) Kroatisch: mlin (hr) m Noors: mølle (no) m Papiaments: mulina Pennsylvania-Duits: Miehl (pdc) v Pools: młyn (pl) m Portugees: moenda (pt) v, moinho (pt) m Sloveens: mlin (sl) Spaans: molino (es) m Turks: değirmen (tr)

Zelfstandig naamwoord

molen mv

1. meervoud van het zelfstandig naamwoord mol (SI-eenheid)

Gangbaarheid

• Het woord molen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "molen" herkend door:

100 %	van de Nederlanders;
99 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Spaans

Werkwoord

vervoeging van
molar

molen

1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van molar
2. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van molar