misraden/vervoeging

Nederlands

misráden, verkeerde raad geven

vervoeging van de bedrijvende vorm van misraden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		misraden			te misraden
	toekomend		zullen misraden			te zullen misraden
voltooid	tegenwoordig		hebben misraden			te hebben misraden
	toekomend		misraden zullen hebben			misraden te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	misradend		misraden			ev. misraad	mv. verouderd misraadt	misrade
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	misraad	misraadt	misraadt	misraadt	misraadt	misraden	misraden	misraden
verleden (o.v.t.)	misraadde/ misried	misraadde/ misried	misraadde/ misried	misraadde/ misried	misraadde/ misried	misraadden/ misrieden	misraadden/ misrieden	misraadden/ misrieden
toekomend (o.t.t.t.)	zal misraden	zult/zal misraden	zult/zal misraden	zult misraden	zal misraden	zullen misraden	zullen misraden	zullen misraden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou misraden	zou misraden	zou(dt) misraden	zoudt misraden	zou misraden	zouden misraden	zouden misraden	zouden misraden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb misraden	hebt misraden	hebt/heeft misraden	hebt misraden	heeft misraden	hebben misraden	hebben misraden	hebben misraden
verleden (v.v.t.)	had misraden	had misraden	had misraden	hadt misraden	had misraden	hadden misraden	hadden misraden	hadden misraden
toekomend (v.t.t.t.)	zal misraden hebben	zal/zult misraden hebben	zult/zal misraden hebben	zult misraden hebben	zal misraden hebben	zullen misraden hebben	zullen misraden hebben	zullen misraden hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou misraden hebben	zou misraden hebben	zou/zoudt misraden hebben	zoudt misraden hebben	zou misraden hebben	zouden misraden hebben	zouden misraden hebben	zouden misraden hebben
onpersoonlijke lijdende vorm misraden worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt misraden				er is misraden
verleden	er werd misraden				er was misraden
toekomend	er zal misraden worden				er zal misraden zijn
voorwaardelijk	er zou misraden worden				er zou misraden zijn
lijdende vorm misraden worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		misraden worden			misraden te worden
	toekomend		misraden zullen worden			misraden te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		misraden zijn			misraden te zijn
	toekomend		misraden zullen zijn			misraden te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word misraden	wordt misraden	wordt misraden	wordt misraden	wordt misraden	worden misraden	worden misraden	worden misraden
verleden (o.v.t.)	werd misraden	werd misraden	werd misraden	werdt misraden	werd misraden	werden misraden	werden misraden	werden misraden
toekomend (o.t.t.t.)	zal misraden worden	zult misraden worden	zult misraden worden	zult misraden worden	zal misraden worden	zullen misraden worden	zullen misraden worden	zullen misraden worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou misraden worden	zou misraden worden	zou/zoudt misraden worden	zoudt misraden worden	zou misraden worden	zouden misraden worden	zouden misraden worden	zouden misraden worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben misraden	bent misraden	bent/is misraden	zijt misraden	is misraden	zijn misraden	zijn misraden	zijn misraden
verleden (v.v.t.)	was misraden	was misraden	was misraden	waart misraden	was misraden	waren misraden	waren misraden	waren misraden
toekomend (v.t.t.t.)	zal misraden zijn	zult misraden zijn	zult misraden zijn	zult misraden zijn	zal misraden zijn	zullen misraden zijn	zullen misraden zijn	zullen misraden zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou misraden zijn	zou misraden zijn	zou/zoudt misraden zijn	zoudt misraden zijn	zou misraden zijn	zouden misraden zijn	zouden misraden zijn	zouden misraden zijn

mísraden, verkeerd raden

vervoeging van de bedrijvende vorm van misraden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		misraden			mis te raden
	toekomend		zullen misraden mis zullen raden			te zullen misraden mis te zullen raden
voltooid	tegenwoordig		hebben misgeraden			te hebben misgeraden
	toekomend		misgeraden zullen hebben			misgeraden te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	misradend		misgeraden			ev. raad mis	mv. verouderd raadt mis	rade mis (bijzin) misrade
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	raad mis	raadt mis	raadt mis	raadt mis	raadt mis	raden mis	raden mis	raden mis
verleden (o.v.t.)	raadde mis/ ried mis	raadde mis/ ried mis	raadde mis/ ried mis	raadde mis/ ried mis	raadde mis/ ried mis	raadden mis/ rieden mis	raadden mis/ rieden mis	raadden mis/ rieden mis
toekomend (o.t.t.t.)	zal misraden	zult/zal misraden	zult/zal misraden	zult misraden	zal misraden	zullen misraden	zullen misraden	zullen misraden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou misraden	zou misraden	zou(dt) misraden	zoudt misraden	zou misraden	zouden misraden	zouden misraden	zouden misraden
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	misraad	misraadt	misraadt	misraadt	misraadt	misraden	misraden	misraden
verleden (o.v.t.)	misraadde/ misried	misraadde/ misried	misraadde/ misried	misraadde/ misried	misraadde/ misried	misraadden/ misrieden	misraadden/ misrieden	misraadden/ misrieden
toekomend (o.t.t.t.)	zal misraden mis zal raden	zult/zal misraden mis zult/zal raden	zult/zal misraden mis zult/zal raden	zult misraden mis zult raden	zal misraden mis zal raden	zullen misraden mis zullen raden	zullen misraden mis zullen raden	zullen misraden mis zullen raden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou misraden mis zou raden	zou misraden mis zou raden	zou(dt) misraden mis zou(dt) raden	zoudt misraden mis zoudt raden	zou misraden mis zou raden	zouden misraden mis zouden raden	zouden misraden mis zouden raden	zouden misraden mis zouden raden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb misgeraden	hebt misgeraden	hebt/heeft misgeraden	hebt misgeraden	heeft misgeraden	hebben misgeraden	hebben misgeraden	hebben misgeraden
verleden (v.v.t.)	had misgeraden	had misgeraden	had misgeraden	hadt misgeraden	had misgeraden	hadden misgeraden	hadden misgeraden	hadden misgeraden
toekomend (v.t.t.t.)	zal misgeraden hebben	zal/zult misgeraden hebben	zult/zal misgeraden hebben	zult misgeraden hebben	zal misgeraden hebben	zullen misgeraden hebben	zullen misgeraden hebben	zullen misgeraden hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou misgeraden hebben	zou misgeraden hebben	zou/zoudt misgeraden hebben	zoudt misgeraden hebben	zou misgeraden hebben	zouden misgeraden hebben	zouden misgeraden hebben	zouden misgeraden hebben
onpersoonlijke lijdende vorm misgeraden worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt misgeraden				er is misgeraden
verleden	er werd misgeraden				er was misgeraden
toekomend	er zal misgeraden worden				er zal misgeraden zijn
voorwaardelijk	er zou misgeraden worden				er zou misgeraden zijn
lijdende vorm misgeraden worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		misgeraden worden			misgeraden te worden
	toekomend		misgeraden zullen worden			misgeraden te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		misgeraden zijn			misgeraden te zijn
	toekomend		misgeraden zullen zijn			misgeraden te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word misgeraden	wordt misgeraden	wordt misgeraden	wordt misgeraden	wordt misgeraden	worden misgeraden	worden misgeraden	worden misgeraden
verleden (o.v.t.)	werd misgeraden	werd misgeraden	werd misgeraden	werdt misgeraden	werd misgeraden	werden misgeraden	werden misgeraden	werden misgeraden
toekomend (o.t.t.t.)	zal misgeraden worden	zult misgeraden worden	zult misgeraden worden	zult misgeraden worden	zal misgeraden worden	zullen misgeraden worden	zullen misgeraden worden	zullen misgeraden worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou misgeraden worden	zou misgeraden worden	zou/zoudt misgeraden worden	zoudt misgeraden worden	zou misgeraden worden	zouden misgeraden worden	zouden misgeraden worden	zouden misgeraden worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben misgeraden	bent misgeraden	bent/is misgeraden	zijt misgeraden	is misgeraden	zijn misgeraden	zijn misgeraden	zijn misgeraden
verleden (v.v.t.)	was misgeraden	was misgeraden	was misgeraden	waart misgeraden	was misgeraden	waren misgeraden	waren misgeraden	waren misgeraden
toekomend (v.t.t.t.)	zal misgeraden zijn	zult misgeraden zijn	zult misgeraden zijn	zult misgeraden zijn	zal misgeraden zijn	zullen misgeraden zijn	zullen misgeraden zijn	zullen misgeraden zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou misgeraden zijn	zou misgeraden zijn	zou/zoudt misgeraden zijn	zoudt misgeraden zijn	zou misgeraden zijn	zouden misgeraden zijn	zouden misgeraden zijn	zouden misgeraden zijn