mislukken/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van mislukken
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		mislukken			te mislukken
	toekomend		zullen mislukken			te zullen mislukken
voltooid	tegenwoordig		zijn mislukt			te zijn mislukt
	toekomend		mislukt zullen zijn			mislukt te zullen zijn
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	mislukkend		mislukt			ev. misluk	mv. verouderd mislukt	mislukke
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	misluk	mislukt	mislukt	mislukt	mislukt	mislukken	mislukken	mislukken
verleden (o.v.t.)	mislukte	mislukte	mislukte	mislukte	mislukte	mislukten	mislukten	mislukten
toekomend (o.t.t.t.)	zal mislukken	zult/zal mislukken	zult/zal mislukken	zult mislukken	zal mislukken	zullen mislukken	zullen mislukken	zullen mislukken
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou mislukken	zou mislukken	zou(dt) mislukken	zoudt mislukken	zou mislukken	zouden mislukken	zouden mislukken	zouden mislukken
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben mislukt	bent mislukt	bent/is mislukt	zijt mislukt	is mislukt	zijn mislukt	zijn mislukt	zijn mislukt
verleden (v.v.t.)	was mislukt	was mislukt	was mislukt	waart mislukt	was mislukt	waren mislukt	waren mislukt	waren mislukt
toekomend (v.t.t.t.)	zal mislukt zijn	zal/zult mislukt zijn	zult/zal mislukt zijn	zult mislukt zijn	zal mislukt zijn	zullen mislukt zijn	zullen mislukt zijn	zullen mislukt zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou mislukt zijn	zou mislukt zijn	zou/zoudt mislukt zijn	zoudt mislukt zijn	zou mislukt zijn	zouden mislukt zijn	zouden mislukt zijn	zouden mislukt zijn