meevliegen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van meevliegen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		meevliegen			mee te vliegen
	toekomend		zullen meevliegen mee zullen vliegen			te zullen meevliegen mee te zullen vliegen
voltooid	tegenwoordig		zijn meegevlogen			te zijn meegevlogen
	toekomend		meegevlogen zullen zijn			meegevlogen te zullen zijn
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	meevliegend		meegevlogen			ev. vlieg mee	mv. verouderd vliegt mee	vliege mee (bijzin) meevliege
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	vlieg mee	vliegt mee	vliegt mee	vliegt mee	vliegt mee	vliegen mee	vliegen mee	vliegen mee
verleden (o.v.t.)	vloog mee	vloog mee	vloog mee	vloogt mee	vloog mee	vlogen mee	vlogen mee	vlogen mee
toekomend (o.t.t.t.)	zal meevliegen	zult/zal meevliegen	zult/zal meevliegen	zult meevliegen	zal meevliegen	zullen meevliegen	zullen meevliegen	zullen meevliegen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou meevliegen	zou meevliegen	zou(dt) meevliegen	zoudt meevliegen	zou meevliegen	zouden meevliegen	zouden meevliegen	zouden meevliegen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	meevlieg	meevliegt	meevliegt	meevliegt	meevliegt	meevliegen	meevliegen	meevliegen
verleden (o.v.t.)	meevloog	meevloog	meevloog	meevloogt	meevloog	meevlogen	meevlogen	meevlogen
toekomend (o.t.t.t.)	zal meevliegen mee zal vliegen	zult/zal meevliegen mee zult/zal vliegen	zult/zal meevliegen mee zult/zal vliegen	zult meevliegen mee zult vliegen	zal meevliegen mee zal vliegen	zullen meevliegen mee zullen vliegen	zullen meevliegen mee zullen vliegen	zullen meevliegen mee zullen vliegen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou meevliegen mee zou vliegen	zou meevliegen mee zou vliegen	zou(dt) meevliegen mee zou(dt) vliegen	zoudt meevliegen mee zoudt vliegen	zou meevliegen mee zou vliegen	zouden meevliegen mee zouden vliegen	zouden meevliegen mee zouden vliegen	zouden meevliegen mee zouden vliegen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben meegevlogen	bent meegevlogen	bent/is meegevlogen	zijt meegevlogen	is meegevlogen	zijn meegevlogen	zijn meegevlogen	zijn meegevlogen
verleden (v.v.t.)	was meegevlogen	was meegevlogen	was meegevlogen	waart meegevlogen	was meegevlogen	waren meegevlogen	waren meegevlogen	waren meegevlogen
toekomend (v.t.t.t.)	zal meegevlogen zijn	zal/zult meegevlogen zijn	zult/zal meegevlogen zijn	zult meegevlogen zijn	zal meegevlogen zijn	zullen meegevlogen zijn	zullen meegevlogen zijn	zullen meegevlogen zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou meegevlogen zijn	zou meegevlogen zijn	zou/zoudt meegevlogen zijn	zoudt meegevlogen zijn	zou meegevlogen zijn	zouden meegevlogen zijn	zouden meegevlogen zijn	zouden meegevlogen zijn