meevechten/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van meevechten
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		meevechten			mee te vechten
	toekomend		zullen meevechten mee zullen vechten			te zullen meevechten mee te zullen vechten
voltooid	tegenwoordig		hebben meegevochten			te hebben meegevochten
	toekomend		meegevochten zullen hebben			meegevochten te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	meevechtend		meegevochten			ev. vecht mee	mv. verouderd vecht mee	vechte mee (bijzin) meevechte
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	vecht mee	vecht mee	vecht mee	vecht mee	vecht mee	vechten mee	vechten mee	vechten mee
verleden (o.v.t.)	vocht mee	vocht mee	vocht mee	vocht mee	vocht mee	vochten mee	vochten mee	vochten mee
toekomend (o.t.t.t.)	zal meevechten	zult/zal meevechten	zult/zal meevechten	zult meevechten	zal meevechten	zullen meevechten	zullen meevechten	zullen meevechten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou meevechten	zou meevechten	zou(dt) meevechten	zoudt meevechten	zou meevechten	zouden meevechten	zouden meevechten	zouden meevechten
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	meevecht	meevecht	meevecht	meevecht	meevecht	meevechten	meevechten	meevechten
verleden (o.v.t.)	meevocht	meevocht	meevocht	meevocht	meevocht	meevochten	meevochten	meevochten
toekomend (o.t.t.t.)	zal meevechten mee zal vechten	zult/zal meevechten mee zult/zal vechten	zult/zal meevechten mee zult/zal vechten	zult meevechten mee zult vechten	zal meevechten mee zal vechten	zullen meevechten mee zullen vechten	zullen meevechten mee zullen vechten	zullen meevechten mee zullen vechten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou meevechten mee zou vechten	zou meevechten mee zou vechten	zou(dt) meevechten mee zou(dt) vechten	zoudt meevechten mee zoudt vechten	zou meevechten mee zou vechten	zouden meevechten mee zouden vechten	zouden meevechten mee zouden vechten	zouden meevechten mee zouden vechten
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb meegevochten	hebt meegevochten	hebt/heeft meegevochten	hebt meegevochten	heeft meegevochten	hebben meegevochten	hebben meegevochten	hebben meegevochten
verleden (v.v.t.)	had meegevochten	had meegevochten	had meegevochten	hadt meegevochten	had meegevochten	hadden meegevochten	hadden meegevochten	hadden meegevochten
toekomend (v.t.t.t.)	zal meegevochten hebben	zal/zult meegevochten hebben	zult/zal meegevochten hebben	zult meegevochten hebben	zal meegevochten hebben	zullen meegevochten hebben	zullen meegevochten hebben	zullen meegevochten hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou meegevochten hebben	zou meegevochten hebben	zou/zoudt meegevochten hebben	zoudt meegevochten hebben	zou meegevochten hebben	zouden meegevochten hebben	zouden meegevochten hebben	zouden meegevochten hebben