meebouwen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van meebouwen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		meebouwen			mee te bouwen
	toekomend		zullen meebouwen mee zullen bouwen			te zullen meebouwen mee te zullen bouwen
voltooid	tegenwoordig		hebben meegebouwd			te hebben meegebouwd
	toekomend		meegebouwd zullen hebben			meegebouwd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	meebouwend		meegebouwd			ev. bouw mee	mv. verouderd bouwt mee	bouwe mee (bijzin) meebouwe
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	bouw mee	bouwt mee	bouwt mee	bouwt mee	bouwt mee	bouwen mee	bouwen mee	bouwen mee
verleden (o.v.t.)	bouwde mee	bouwde mee	bouwde mee	bouwde mee	bouwde mee	bouwden mee	bouwden mee	bouwden mee
toekomend (o.t.t.t.)	zal meebouwen	zult/zal meebouwen	zult/zal meebouwen	zult meebouwen	zal meebouwen	zullen meebouwen	zullen meebouwen	zullen meebouwen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou meebouwen	zou meebouwen	zou(dt) meebouwen	zoudt meebouwen	zou meebouwen	zouden meebouwen	zouden meebouwen	zouden meebouwen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	meebouw	meebouwt	meebouwt	meebouwt	meebouwt	meebouwen	meebouwen	meebouwen
verleden (o.v.t.)	meebouwde	meebouwde	meebouwde	meebouwde	meebouwde	meebouwden	meebouwden	meebouwden
toekomend (o.t.t.t.)	zal meebouwen mee zal bouwen	zult/zal meebouwen mee zult/zal bouwen	zult/zal meebouwen mee zult/zal bouwen	zult meebouwen mee zult bouwen	zal meebouwen mee zal bouwen	zullen meebouwen mee zullen bouwen	zullen meebouwen mee zullen bouwen	zullen meebouwen mee zullen bouwen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou meebouwen mee zou bouwen	zou meebouwen mee zou bouwen	zou(dt) meebouwen mee zou(dt) bouwen	zoudt meebouwen mee zoudt bouwen	zou meebouwen mee zou bouwen	zouden meebouwen mee zouden bouwen	zouden meebouwen mee zouden bouwen	zouden meebouwen mee zouden bouwen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb meegebouwd	hebt meegebouwd	hebt/heeft meegebouwd	hebt meegebouwd	heeft meegebouwd	hebben meegebouwd	hebben meegebouwd	hebben meegebouwd
verleden (v.v.t.)	had meegebouwd	had meegebouwd	had meegebouwd	hadt meegebouwd	had meegebouwd	hadden meegebouwd	hadden meegebouwd	hadden meegebouwd
toekomend (v.t.t.t.)	zal meegebouwd hebben	zal/zult meegebouwd hebben	zult/zal meegebouwd hebben	zult meegebouwd hebben	zal meegebouwd hebben	zullen meegebouwd hebben	zullen meegebouwd hebben	zullen meegebouwd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou meegebouwd hebben	zou meegebouwd hebben	zou/zoudt meegebouwd hebben	zoudt meegebouwd hebben	zou meegebouwd hebben	zouden meegebouwd hebben	zouden meegebouwd hebben	zouden meegebouwd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm meegebouwd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt meegebouwd				er is meegebouwd
verleden	er werd meegebouwd				er was meegebouwd
toekomend	er zal meegebouwd worden				er zal meegebouwd zijn
voorwaardelijk	er zou meegebouwd worden				er zou meegebouwd zijn
lijdende vorm meegebouwd worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		meegebouwd worden			meegebouwd te worden
	toekomend		meegebouwd zullen worden			meegebouwd te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		meegebouwd zijn			meegebouwd te zijn
	toekomend		meegebouwd zullen zijn			meegebouwd te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word meegebouwd	wordt meegebouwd	wordt meegebouwd	wordt meegebouwd	wordt meegebouwd	worden meegebouwd	worden meegebouwd	worden meegebouwd
verleden (o.v.t.)	werd meegebouwd	werd meegebouwd	werd meegebouwd	werdt meegebouwd	werd meegebouwd	werden meegebouwd	werden meegebouwd	werden meegebouwd
toekomend (o.t.t.t.)	zal meegebouwd worden	zult meegebouwd worden	zult meegebouwd worden	zult meegebouwd worden	zal meegebouwd worden	zullen meegebouwd worden	zullen meegebouwd worden	zullen meegebouwd worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou meegebouwd worden	zou meegebouwd worden	zou/zoudt meegebouwd worden	zoudt meegebouwd worden	zou meegebouwd worden	zouden meegebouwd worden	zouden meegebouwd worden	zouden meegebouwd worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben meegebouwd	bent meegebouwd	bent/is meegebouwd	zijt meegebouwd	is meegebouwd	zijn meegebouwd	zijn meegebouwd	zijn meegebouwd
verleden (v.v.t.)	was meegebouwd	was meegebouwd	was meegebouwd	waart meegebouwd	was meegebouwd	waren meegebouwd	waren meegebouwd	waren meegebouwd
toekomend (v.t.t.t.)	zal meegebouwd zijn	zult meegebouwd zijn	zult meegebouwd zijn	zult meegebouwd zijn	zal meegebouwd zijn	zullen meegebouwd zijn	zullen meegebouwd zijn	zullen meegebouwd zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou meegebouwd zijn	zou meegebouwd zijn	zou/zoudt meegebouwd zijn	zoudt meegebouwd zijn	zou meegebouwd zijn	zouden meegebouwd zijn	zouden meegebouwd zijn	zouden meegebouwd zijn