Naar inhoud springen

lengen

Uit WikiWoordenboek
  • len·gen
  • causatief werkwoord bij  lang bn  met umlaut onder invloed van een afgesleten -jan-uitgang
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
lengen
/ˈlɛ.ŋə(n)/
lengde
/ˈlɛŋ.də/
gelengd
/ɣə.ˈlɛŋt/
zwak -d volledig

lengen

  1. overgankelijk langer maken
  2. overgankelijk dunner maken
    • Voeg wat bouillon toe om de saus te lengen. 
  3. ergatief langer worden
    • Vanaf 22 december beginnen de dagen weer te lengen. 

Als de dagen lengen, gaat de vorst strengen. (of: Als de dagen lengen, gaan de nachten strengen.)

  • Het koudste deel van de winter valt na de kortste dag.

de lengenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord leng
82 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be