leegeten/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van leegeten
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		leegeten			leeg te eten
	toekomend		zullen leegeten leeg zullen eten			te zullen leegeten leeg te zullen eten
voltooid	tegenwoordig		hebben leeggegeten			te hebben leeggegeten
	toekomend		leeggegeten zullen hebben			leeggegeten te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	leegetend		leeggegeten			ev. eet leeg	mv. verouderd eet leeg	ete leeg (bijzin) leegete
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	eet leeg	eet leeg	eet leeg	eet leeg	eet leeg	eten leeg	eten leeg	eten leeg
verleden (o.v.t.)	at leeg	at leeg	at leeg	at leeg	at leeg	aten leeg	aten leeg	aten leeg
toekomend (o.t.t.t.)	zal leegeten	zult/zal leegeten	zult/zal leegeten	zult leegeten	zal leegeten	zullen leegeten	zullen leegeten	zullen leegeten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou leegeten	zou leegeten	zou(dt) leegeten	zoudt leegeten	zou leegeten	zouden leegeten	zouden leegeten	zouden leegeten
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	leegeet	leegeet	leegeet	leegeet	leegeet	leegeten	leegeten	leegeten
verleden (o.v.t.)	leegat	leegat	leegat	leegat	leegat	leegaten	leegaten	leegaten
toekomend (o.t.t.t.)	zal leegeten leeg zal eten	zult/zal leegeten leeg zult/zal eten	zult/zal leegeten leeg zult/zal eten	zult leegeten leeg zult eten	zal leegeten leeg zal eten	zullen leegeten leeg zullen eten	zullen leegeten leeg zullen eten	zullen leegeten leeg zullen eten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou leegeten leeg zou eten	zou leegeten leeg zou eten	zou(dt) leegeten leeg zou(dt) eten	zoudt leegeten leeg zoudt eten	zou leegeten leeg zou eten	zouden leegeten leeg zouden eten	zouden leegeten leeg zouden eten	zouden leegeten leeg zouden eten
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb leeggegeten	hebt leeggegeten	hebt/heeft leeggegeten	hebt leeggegeten	heeft leeggegeten	hebben leeggegeten	hebben leeggegeten	hebben leeggegeten
verleden (v.v.t.)	had leeggegeten	had leeggegeten	had leeggegeten	hadt leeggegeten	had leeggegeten	hadden leeggegeten	hadden leeggegeten	hadden leeggegeten
toekomend (v.t.t.t.)	zal leeggegeten hebben	zal/zult leeggegeten hebben	zult/zal leeggegeten hebben	zult leeggegeten hebben	zal leeggegeten hebben	zullen leeggegeten hebben	zullen leeggegeten hebben	zullen leeggegeten hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou leeggegeten hebben	zou leeggegeten hebben	zou/zoudt leeggegeten hebben	zoudt leeggegeten hebben	zou leeggegeten hebben	zouden leeggegeten hebben	zouden leeggegeten hebben	zouden leeggegeten hebben
onpersoonlijke lijdende vorm leeggegeten worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt leeggegeten				er is leeggegeten
verleden	er werd leeggegeten				er was leeggegeten
toekomend	er zal leeggegeten worden				er zal leeggegeten zijn
voorwaardelijk	er zou leeggegeten worden				er zou leeggegeten zijn
lijdende vorm leeggegeten worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		leeggegeten worden			leeggegeten te worden
	toekomend		leeggegeten zullen worden			leeggegeten te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		leeggegeten zijn			leeggegeten te zijn
	toekomend		leeggegeten zullen zijn			leeggegeten te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word leeggegeten	wordt leeggegeten	wordt leeggegeten	wordt leeggegeten	wordt leeggegeten	worden leeggegeten	worden leeggegeten	worden leeggegeten
verleden (o.v.t.)	werd leeggegeten	werd leeggegeten	werd leeggegeten	werdt leeggegeten	werd leeggegeten	werden leeggegeten	werden leeggegeten	werden leeggegeten
toekomend (o.t.t.t.)	zal leeggegeten worden	zult leeggegeten worden	zult leeggegeten worden	zult leeggegeten worden	zal leeggegeten worden	zullen leeggegeten worden	zullen leeggegeten worden	zullen leeggegeten worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou leeggegeten worden	zou leeggegeten worden	zou/zoudt leeggegeten worden	zoudt leeggegeten worden	zou leeggegeten worden	zouden leeggegeten worden	zouden leeggegeten worden	zouden leeggegeten worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben leeggegeten	bent leeggegeten	bent/is leeggegeten	zijt leeggegeten	is leeggegeten	zijn leeggegeten	zijn leeggegeten	zijn leeggegeten
verleden (v.v.t.)	was leeggegeten	was leeggegeten	was leeggegeten	waart leeggegeten	was leeggegeten	waren leeggegeten	waren leeggegeten	waren leeggegeten
toekomend (v.t.t.t.)	zal leeggegeten zijn	zult leeggegeten zijn	zult leeggegeten zijn	zult leeggegeten zijn	zal leeggegeten zijn	zullen leeggegeten zijn	zullen leeggegeten zijn	zullen leeggegeten zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou leeggegeten zijn	zou leeggegeten zijn	zou/zoudt leeggegeten zijn	zoudt leeggegeten zijn	zou leeggegeten zijn	zouden leeggegeten zijn	zouden leeggegeten zijn	zouden leeggegeten zijn