kook

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kook
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kook -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

kook v / m [2] [3]

  1. de toestand van koken [4]
    • Breng de aardappelen nu aan de kook 

Werkwoord

vervoeging van
koken

kook

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van koken
    • Ik kook. 
  2. gebiedende wijs van koken
    • Kook! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van koken
    • Kook je? 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen