kookhoek

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

kookhoek
Uitspraak
Woordafbreking
  • kook·hoek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kookhoek kookhoeken
verkleinwoord kookhoekje kookhoekjes

Zelfstandig naamwoord

de kookhoekm

  1. deel van een ruimte of lokaal waar men het eten kan bereiden
    • In de stal plaatsten de eerste gasten verschillende appartementen. Er is nu ruimte voor drie tot vier gezinnen, met elk een eigen slaapunit. Elk gezin beschikt over een kookhoek in een gemeenschappelijke keuken. [1] 
    • Er is een ICT-lokaal gebouwd, evenals twee leslokalen en een praktijkruimte voor leerlingen van 13 tot 20 jaar. Daar is onder andere een kookhoek en een techniekhoek. De Obadjaschool heeft van overheidswege geen recht op een praktijklokaal. [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Reformatorisch Dagblad Mariska Dijkstra-Wolters 07-05-2004 Voor het eerst een week op vakantie
  2. Reformatorisch Dagblad 18-06-2004 Obadjaschool Zwolle opent nieuwe lokalen
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be