koetsen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van koetsen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		koetsen			te koetsen
	toekomend		zullen koetsen			te zullen koetsen
voltooid	tegenwoordig		hebben gekoetst			te hebben gekoetst
	toekomend		gekoetst zullen hebben			gekoetst te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	koetsend		gekoetst			ev. koets	mv. verouderd koetst	koetse
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	koets	koetst	koetst	koetst	koetst	koetsen	koetsen	koetsen
verleden (o.v.t.)	koetste	koetste	koetste	koetste	koetste	koetsten	koetsten	koetsten
toekomend (o.t.t.t.)	zal koetsen	zult/zal koetsen	zult/zal koetsen	zult koetsen	zal koetsen	zullen koetsen	zullen koetsen	zullen koetsen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou koetsen	zou koetsen	zou(dt) koetsen	zoudt koetsen	zou koetsen	zouden koetsen	zouden koetsen	zouden koetsen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gekoetst	hebt gekoetst	hebt/heeft gekoetst	hebt gekoetst	heeft gekoetst	hebben gekoetst	hebben gekoetst	hebben gekoetst
verleden (v.v.t.)	had gekoetst	had gekoetst	had gekoetst	hadt gekoetst	had gekoetst	hadden gekoetst	hadden gekoetst	hadden gekoetst
toekomend (v.t.t.t.)	zal gekoetst hebben	zal/zult gekoetst hebben	zult/zal gekoetst hebben	zult gekoetst hebben	zal gekoetst hebben	zullen gekoetst hebben	zullen gekoetst hebben	zullen gekoetst hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gekoetst hebben	zou gekoetst hebben	zou/zoudt gekoetst hebben	zoudt gekoetst hebben	zou gekoetst hebben	zouden gekoetst hebben	zouden gekoetst hebben	zouden gekoetst hebben