Naar inhoud springen

kloof

Uit WikiWoordenboek
  • kloof
  • In de betekenis van ‘spleet’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord kloof kloven
verkleinwoord kloofje kloofjes

de kloofv / m

  1. een ten gevolge van erosie, diep uitgesleten rivierdal, met steile wanden
    • Voorzichtig lopen ze over het glibberige pad in de door een gletsjer uitgesneden kloof. 
     Het was weer eens een lange, hete dag en ik stopte pas toen ik in een diepe kloof bij een kleine poel met stilstaand groen water aankwam waar het stikte van de muggen.[2]
  2. (figuurlijk) grote afstand, verschillen
    • Hij sprak over de kloof tussen de politiek en de burger. 
    • Een groeiende kloof tussen winnaars en verliezers in de samenleving. 
vervoeging van
klieven

kloof

  1. enkelvoud verleden tijd van klieven
    • Ik kloof. 
    • Jij kloof. 
    • Hij, zij, het kloof.  (verouderd)
vervoeging van
kluiven

kloof

  1. enkelvoud verleden tijd van kluiven
    • Ik kloof. 
    • Jij kloof. 
    • Hij, zij, het kloof. 
vervoeging van
kloven

kloof

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kloven
    • Ik kloof. 
  2. gebiedende wijs van kloven
    • Kloof! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kloven
    • Kloof je? 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]