spleet
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- spleet
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spleet | spleten |
verkleinwoord | spleetje | spleetjes |
Zelfstandig naamwoord
- langgerekte nauwe en betrekkelijk diepe opening, meest langs een nerf of snede
- De vogel gebruikte de spleet in de boomstam om er een nest te bouwen.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
- handspletig, spleetantenne, spleetbout, spleeteruptie, spleetklei, spleetlamp, spleetogig, spleetoog, spleetsluiter, spleetvulkaan
Vertalingen
1.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
splijten |
spleet
- enkelvoud verleden tijd van splijten
- Ik spleet.
- Jij spleet.
- Hij, zij, het spleet.
- Ik spleet.
Gangbaarheid
- Het woord spleet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "spleet" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ "spleet" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ spleet op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %