internetbankieren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van internetbankieren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		internetbankieren			te internetbankieren
	toekomend		zullen internetbankieren			te zullen internetbankieren
voltooid	tegenwoordig		hebben geïnternetbankierd			te hebben geïnternetbankierd
	toekomend		geïnternetbankierd zullen hebben			geïnternetbankierd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	internetbankierend		geïnternetbankierd			ev. internetbankier	mv. verouderd internetbankiert	internetbankiere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	internetbankier	internetbankiert	internetbankiert	internetbankiert	internetbankiert	internetbankieren	internetbankieren	internetbankieren
verleden (o.v.t.)	internetbankierde	internetbankierde	internetbankierde	internetbankierde	internetbankierde	internetbankierden	internetbankierden	internetbankierden
toekomend (o.t.t.t.)	zal internetbankieren	zult/zal internetbankieren	zult/zal internetbankieren	zult internetbankieren	zal internetbankieren	zullen internetbankieren	zullen internetbankieren	zullen internetbankieren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou internetbankieren	zou internetbankieren	zou(dt) internetbankieren	zoudt internetbankieren	zou internetbankieren	zouden internetbankieren	zouden internetbankieren	zouden internetbankieren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geïnternetbankierd	hebt geïnternetbankierd	hebt/heeft geïnternetbankierd	hebt geïnternetbankierd	heeft geïnternetbankierd	hebben geïnternetbankierd	hebben geïnternetbankierd	hebben geïnternetbankierd
verleden (v.v.t.)	had geïnternetbankierd	had geïnternetbankierd	had geïnternetbankierd	hadt geïnternetbankierd	had geïnternetbankierd	hadden geïnternetbankierd	hadden geïnternetbankierd	hadden geïnternetbankierd
toekomend (v.t.t.t.)	zal geïnternetbankierd hebben	zal/zult geïnternetbankierd hebben	zult/zal geïnternetbankierd hebben	zult geïnternetbankierd hebben	zal geïnternetbankierd hebben	zullen geïnternetbankierd hebben	zullen geïnternetbankierd hebben	zullen geïnternetbankierd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geïnternetbankierd hebben	zou geïnternetbankierd hebben	zou/zoudt geïnternetbankierd hebben	zoudt geïnternetbankierd hebben	zou geïnternetbankierd hebben	zouden geïnternetbankierd hebben	zouden geïnternetbankierd hebben	zouden geïnternetbankierd hebben