instorten/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van instorten | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | instorten | in te storten | ||||||
toekomend | zullen instorten in zullen storten |
te zullen instorten in te zullen storten | |||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn ingestort | te zijn ingestort | ||||||
toekomend | ingestort zullen zijn | ingestort te zullen zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
instortend | ingestort | ev. stort in |
mv. verouderd stort in |
storte in (bijzin) instorte | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | stort in | stort in | stort in | stort in | stort in | storten in | storten in | storten in | |
verleden (o.v.t.) | stortte in | stortte in | stortte in | stortte in | stortte in | stortten in | stortten in | stortten in | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal instorten | zult/zal instorten | zult/zal instorten | zult instorten | zal instorten | zullen instorten | zullen instorten | zullen instorten | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou instorten | zou instorten | zou(dt) instorten | zoudt instorten | zou instorten | zouden instorten | zouden instorten | zouden instorten | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | instort | instort | instort | instort | instort | instorten | instorten | instorten | |
verleden (o.v.t.) | instortte | instortte | instortte | instortte | instortte | instortten | instortten | instortten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal instorten in zal storten |
zult/zal instorten in zult/zal storten |
zult/zal instorten in zult/zal storten |
zult instorten in zult storten |
zal instorten in zal storten |
zullen instorten in zullen storten |
zullen instorten in zullen storten |
zullen instorten in zullen storten | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou instorten in zou storten |
zou instorten in zou storten |
zou(dt) instorten in zou(dt) storten |
zoudt instorten in zoudt storten |
zou instorten in zou storten |
zouden instorten in zouden storten |
zouden instorten in zouden storten |
zouden instorten in zouden storten | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben ingestort | bent ingestort | bent/is ingestort | zijt ingestort | is ingestort | zijn ingestort | zijn ingestort | zijn ingestort | |
verleden (v.v.t.) | was ingestort | was ingestort | was ingestort | waart ingestort | was ingestort | waren ingestort | waren ingestort | waren ingestort | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal ingestort zijn | zal/zult ingestort zijn | zult/zal ingestort zijn | zult ingestort zijn | zal ingestort zijn | zullen ingestort zijn | zullen ingestort zijn | zullen ingestort zijn | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ingestort zijn | zou ingestort zijn | zou/zoudt ingestort zijn | zoudt ingestort zijn | zou ingestort zijn | zouden ingestort zijn | zouden ingestort zijn | zouden ingestort zijn |