insluipen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van insluipen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		insluipen			in te sluipen
	toekomend		zullen insluipen in zullen sluipen			te zullen insluipen in te zullen sluipen
voltooid	tegenwoordig		zijn ingeslopen			te zijn ingeslopen
	toekomend		ingeslopen zullen zijn			ingeslopen te zullen zijn
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	insluipend		ingeslopen			ev. sluip in	mv. verouderd sluipt in	sluipe in (bijzin) insluipe
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	sluip in	sluipt in	sluipt in	sluipt in	sluipt in	sluipen in	sluipen in	sluipen in
verleden (o.v.t.)	sloop in	sloop in	sloop in	sloop in	sloop in	slopen in	slopen in	slopen in
toekomend (o.t.t.t.)	zal insluipen	zult/zal insluipen	zult/zal insluipen	zult insluipen	zal insluipen	zullen insluipen	zullen insluipen	zullen insluipen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou insluipen	zou insluipen	zou(dt) insluipen	zoudt insluipen	zou insluipen	zouden insluipen	zouden insluipen	zouden insluipen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	insluip	insluipt	insluipt	insluipt	insluipt	insluipen	insluipen	insluipen
verleden (o.v.t.)	insloop	insloop	insloop	insloop	insloop	inslopen	inslopen	inslopen
toekomend (o.t.t.t.)	zal insluipen in zal sluipen	zult/zal insluipen in zult/zal sluipen	zult/zal insluipen in zult/zal sluipen	zult insluipen in zult sluipen	zal insluipen in zal sluipen	zullen insluipen in zullen sluipen	zullen insluipen in zullen sluipen	zullen insluipen in zullen sluipen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou insluipen in zou sluipen	zou insluipen in zou sluipen	zou(dt) insluipen in zou(dt) sluipen	zoudt insluipen in zoudt sluipen	zou insluipen in zou sluipen	zouden insluipen in zouden sluipen	zouden insluipen in zouden sluipen	zouden insluipen in zouden sluipen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben ingeslopen	bent ingeslopen	bent/is ingeslopen	zijt ingeslopen	is ingeslopen	zijn ingeslopen	zijn ingeslopen	zijn ingeslopen
verleden (v.v.t.)	was ingeslopen	was ingeslopen	was ingeslopen	waart ingeslopen	was ingeslopen	waren ingeslopen	waren ingeslopen	waren ingeslopen
toekomend (v.t.t.t.)	zal ingeslopen zijn	zal/zult ingeslopen zijn	zult/zal ingeslopen zijn	zult ingeslopen zijn	zal ingeslopen zijn	zullen ingeslopen zijn	zullen ingeslopen zijn	zullen ingeslopen zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ingeslopen zijn	zou ingeslopen zijn	zou/zoudt ingeslopen zijn	zoudt ingeslopen zijn	zou ingeslopen zijn	zouden ingeslopen zijn	zouden ingeslopen zijn	zouden ingeslopen zijn