injagen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van injagen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		injagen			in te jagen
	toekomend		zullen injagen in zullen jagen			te zullen injagen in te zullen jagen
voltooid	tegenwoordig		hebben ingejaagd			te hebben ingejaagd
	toekomend		ingejaagd zullen hebben			ingejaagd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	injagend		ingejaagd			ev. jaag in	mv. verouderd jaagt in	jage in (bijzin) injage
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	jaag in	jaagt in	jaagt in	jaagt in	jaagt in	jagen in	jagen in	jagen in
verleden (o.v.t.)	jaagde in/ joeg in	jaagde in/ joeg in	jaagde in/ joeg in	jaagde in/ joeg in	jaagde in/ joeg in	jaagden in/ joegen in	jaagden in/ joegen in	jaagden in/ joegen in
toekomend (o.t.t.t.)	zal injagen	zult/zal injagen	zult/zal injagen	zult injagen	zal injagen	zullen injagen	zullen injagen	zullen injagen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou injagen	zou injagen	zou(dt) injagen	zoudt injagen	zou injagen	zouden injagen	zouden injagen	zouden injagen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	injaag	injaagt	injaagt	injaagt	injaagt	injagen	injagen	injagen
verleden (o.v.t.)	injaagde/ injoeg	injaagde/ injoeg	injaagde/ injoeg	injaagde/ injoeg	injaagde/ injoeg	injaagden/ injoegen	injaagden/ injoegen	injaagden/ injoegen
toekomend (o.t.t.t.)	zal injagen in zal jagen	zult/zal injagen in zult/zal jagen	zult/zal injagen in zult/zal jagen	zult injagen in zult jagen	zal injagen in zal jagen	zullen injagen in zullen jagen	zullen injagen in zullen jagen	zullen injagen in zullen jagen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou injagen in zou jagen	zou injagen in zou jagen	zou(dt) injagen in zou(dt) jagen	zoudt injagen in zoudt jagen	zou injagen in zou jagen	zouden injagen in zouden jagen	zouden injagen in zouden jagen	zouden injagen in zouden jagen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb ingejaagd	hebt ingejaagd	hebt/heeft ingejaagd	hebt ingejaagd	heeft ingejaagd	hebben ingejaagd	hebben ingejaagd	hebben ingejaagd
verleden (v.v.t.)	had ingejaagd	had ingejaagd	had ingejaagd	hadt ingejaagd	had ingejaagd	hadden ingejaagd	hadden ingejaagd	hadden ingejaagd
toekomend (v.t.t.t.)	zal ingejaagd hebben	zal/zult ingejaagd hebben	zult/zal ingejaagd hebben	zult ingejaagd hebben	zal ingejaagd hebben	zullen ingejaagd hebben	zullen ingejaagd hebben	zullen ingejaagd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ingejaagd hebben	zou ingejaagd hebben	zou/zoudt ingejaagd hebben	zoudt ingejaagd hebben	zou ingejaagd hebben	zouden ingejaagd hebben	zouden ingejaagd hebben	zouden ingejaagd hebben