indalen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van indalen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		indalen			in te dalen
	toekomend		zullen indalen in zullen dalen			te zullen indalen in te zullen dalen
voltooid	tegenwoordig		zijn ingedaald			te zijn ingedaald
	toekomend		ingedaald zullen zijn			ingedaald te zullen zijn
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	indalend		ingedaald			ev. daal in	mv. verouderd daalt in	dale in (bijzin) indale
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	daal in	daalt in	daalt in	daalt in	daalt in	dalen in	dalen in	dalen in
verleden (o.v.t.)	daalde in	daalde in	daalde in	daalde in	daalde in	daalden in	daalden in	daalden in
toekomend (o.t.t.t.)	zal indalen	zult/zal indalen	zult/zal indalen	zult indalen	zal indalen	zullen indalen	zullen indalen	zullen indalen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou indalen	zou indalen	zou(dt) indalen	zoudt indalen	zou indalen	zouden indalen	zouden indalen	zouden indalen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	indaal	indaalt	indaalt	indaalt	indaalt	indalen	indalen	indalen
verleden (o.v.t.)	indaalde	indaalde	indaalde	indaalde	indaalde	indaalden	indaalden	indaalden
toekomend (o.t.t.t.)	zal indalen in zal dalen	zult/zal indalen in zult/zal dalen	zult/zal indalen in zult/zal dalen	zult indalen in zult dalen	zal indalen in zal dalen	zullen indalen in zullen dalen	zullen indalen in zullen dalen	zullen indalen in zullen dalen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou indalen in zou dalen	zou indalen in zou dalen	zou(dt) indalen in zou(dt) dalen	zoudt indalen in zoudt dalen	zou indalen in zou dalen	zouden indalen in zouden dalen	zouden indalen in zouden dalen	zouden indalen in zouden dalen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben ingedaald	bent ingedaald	bent/is ingedaald	zijt ingedaald	is ingedaald	zijn ingedaald	zijn ingedaald	zijn ingedaald
verleden (v.v.t.)	was ingedaald	was ingedaald	was ingedaald	waart ingedaald	was ingedaald	waren ingedaald	waren ingedaald	waren ingedaald
toekomend (v.t.t.t.)	zal ingedaald zijn	zal/zult ingedaald zijn	zult/zal ingedaald zijn	zult ingedaald zijn	zal ingedaald zijn	zullen ingedaald zijn	zullen ingedaald zijn	zullen ingedaald zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ingedaald zijn	zou ingedaald zijn	zou/zoudt ingedaald zijn	zoudt ingedaald zijn	zou ingedaald zijn	zouden ingedaald zijn	zouden ingedaald zijn	zouden ingedaald zijn