iep
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
- iep
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘loofboom’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1567 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | iep | iepen |
verkleinwoord | iepje | iepjes |
Zelfstandig naamwoord
iep m
- (plantkunde) een loofboomsoort uit het geslacht Ulmus
met veernervige bladeren en een gezaagde bladrand
- De Hollandse iep gedijt goed in de zeelucht van de kuststreken.
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord iep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "iep" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
72 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 3
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 1 lettergreep in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Plantkunde in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 89 %
- Prevalentie Vlaanderen 72 %