heide
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: heide (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland, Limburg): /ˈhɛɪ̯də/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈhɛːdə/
Woordafbreking
- hei·de
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘plant, grond met heideplant begroeid’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- (erfwoord) Van Middelnederlands heide, hede, van Oudnederlands *heitha, *hētha, van Germaans *haiþī, *haiþijō.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | heide | heides heiden |
verkleinwoord | heidetje | heidetjes |
Zelfstandig naamwoord
- een met heidekruid begroeide vlakte
- Zijn huis staat in het midden van een grote heide.
- uitgestrekte, onbebouwde zandgrond
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. een met heidekruid begroeide vlakte
Werkwoord
vervoeging van |
---|
heien |
heide
- enkelvoud verleden tijd van heien
- Ik heide.
- Jij heide.
- Hij, zij, het heide.
- Ik heide.
Gangbaarheid
- Het woord heide staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "heide" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Erfwoord in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %