halteren/vervoeging
Uiterlijk
stoppen bij een halte
[bewerken]vervoeging van de bedrijvende vorm van halteren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | halteren | te halteren | ||||||
toekomend | zullen halteren | te zullen halteren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gehalteerd | te hebben gehalteerd | ||||||
toekomend | gehalteerd zullen hebben | gehalteerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
halterend | gehalteerd | ev. halteer |
mv. verouderd halteert |
haltere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | halteer | halteert | halteert | halteert | halteert | halteren | halteren | halteren | |
verleden (o.v.t.) | halteerde | halteerde | halteerde | halteerde | halteerde | halteerden | halteerden | halteerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal halteren | zult/zal halteren | zult/zal halteren | zult halteren | zal halteren | zullen halteren | zullen halteren | zullen halteren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou halteren | zou halteren | zou(dt) halteren | zoudt halteren | zou halteren | zouden halteren | zouden halteren | zouden halteren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gehalteerd | hebt gehalteerd | hebt/heeft gehalteerd | hebt gehalteerd | heeft gehalteerd | hebben gehalteerd | hebben gehalteerd | hebben gehalteerd | |
verleden (v.v.t.) | had gehalteerd | had gehalteerd | had gehalteerd | hadt gehalteerd | had gehalteerd | hadden gehalteerd | hadden gehalteerd | hadden gehalteerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gehalteerd hebben | zal/zult gehalteerd hebben | zult/zal gehalteerd hebben | zult gehalteerd hebben | zal gehalteerd hebben | zullen gehalteerd hebben | zullen gehalteerd hebben | zullen gehalteerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gehalteerd hebben | zou gehalteerd hebben | zou/zoudt gehalteerd hebben | zoudt gehalteerd hebben | zou gehalteerd hebben | zouden gehalteerd hebben | zouden gehalteerd hebben | zouden gehalteerd hebben |
- sommigen verbuigen dit als haltéren dus stam: halteer
bewegingsoefeningen met een halter doen
[bewerken]vervoeging van de bedrijvende vorm van halteren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | halteren | te halteren | ||||||
toekomend | zullen halteren | te zullen halteren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | gehalterd | te gehalterd | ||||||
toekomend | gehalterd zullen | gehalterd te zullen | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
halterend | gehalterd | ev. halter |
mv. verouderd haltert |
haltere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | halter | haltert | haltert | haltert | haltert | halteren | halteren | halteren | |
verleden (o.v.t.) | halterde | halterde | halterde | halterde | halterde | halterden | halterden | halterden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal halteren | zult/zal halteren | zult/zal halteren | zult halteren | zal halteren | zullen halteren | zullen halteren | zullen halteren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou halteren | zou halteren | zou(dt) halteren | zoudt halteren | zou halteren | zouden halteren | zouden halteren | zouden halteren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij |