grijzen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van grijzen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		grijzen			te grijzen
	toekomend		zullen grijzen			te zullen grijzen
voltooid	tegenwoordig		zijn gegrijsd			te zijn gegrijsd
	toekomend		gegrijsd zullen zijn			gegrijsd te zullen zijn
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	grijzend		gegrijsd			ev. grijs	mv. verouderd grijst	grijze
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	grijs	grijst	grijst	grijst	grijst	grijzen	grijzen	grijzen
verleden (o.v.t.)	grijsde	grijsde	grijsde	grijsde	grijsde	grijsden	grijsden	grijsden
toekomend (o.t.t.t.)	zal grijzen	zult/zal grijzen	zult/zal grijzen	zult grijzen	zal grijzen	zullen grijzen	zullen grijzen	zullen grijzen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou grijzen	zou grijzen	zou(dt) grijzen	zoudt grijzen	zou grijzen	zouden grijzen	zouden grijzen	zouden grijzen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben gegrijsd	bent gegrijsd	bent/is gegrijsd	zijt gegrijsd	is gegrijsd	zijn gegrijsd	zijn gegrijsd	zijn gegrijsd
verleden (v.v.t.)	was gegrijsd	was gegrijsd	was gegrijsd	waart gegrijsd	was gegrijsd	waren gegrijsd	waren gegrijsd	waren gegrijsd
toekomend (v.t.t.t.)	zal gegrijsd zijn	zal/zult gegrijsd zijn	zult/zal gegrijsd zijn	zult gegrijsd zijn	zal gegrijsd zijn	zullen gegrijsd zijn	zullen gegrijsd zijn	zullen gegrijsd zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gegrijsd zijn	zou gegrijsd zijn	zou/zoudt gegrijsd zijn	zoudt gegrijsd zijn	zou gegrijsd zijn	zouden gegrijsd zijn	zouden gegrijsd zijn	zouden gegrijsd zijn