Naar inhoud springen

goeddunken

Uit WikiWoordenboek
  • goed·dun·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
goeddunken
docht goed
dacht goed
(dunkte goed)
goedgedocht
goedgedacht
(goedgedunkt)
zwak -cht

zwak -t

volledig

goeddunken [1]

  1. onovergankelijk met meewerkend voorwerp (verouderd) als juist en gepast voorkomen
    • Het docht hem goed dit niet al te ernstig op te nemen. 
enkelvoud meervoud
naamwoord goeddunken -
verkleinwoord - -

het goeddunkeno [2]

  1. wat iemand als gepast voorkomt
    • Je kunt dat niet zo maar naar eigen goeddunken wijzigen.