fair

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: fáir

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fair
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘eerlijk’ voor het eerst aangetroffen in 1887 [1]
  • uit het Engels eerlijk, sportief [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen fair fairder fairst
verbogen faire fairdere fairste
partitief fairs fairders -

Bijvoeglijk naamwoord

fair [3]

  1. eerlijk , sportief
    • Dat is niet fair riep de student die een onvoldoende voor zijn examen had gehaald. 
Antoniemen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak

Bijvoeglijk naamwoord

fair

  1. rechtvaardig
  2. eerlijk
  3. behoorlijk
enkelvoud meervoud
fair fairs

Zelfstandig naamwoord

fair

  1. jaarmarkt
  2. kermis
  3. braderie
  4. beurs


Tsjechisch

Uitspraak


Woordafbreking
  • fair
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels

Bijvoeglijk naamwoord

fair

  1. (spreektaal) (sport) eerlijk, eervol
Schrijfwijzen
Verbuiging
  • Onverbogen
Synoniemen
Antoniemen
Typische woordcombinaties


Bijwoord

fair

  1. (spreektaal) (sport) eerlijk, eervol
Schrijfwijzen
Synoniemen


Verwijzingen