sportief

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spor·tief
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van sport met het achtervoegsel -ief
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen sportief sportiever sportiefst
verbogen sportieve sportievere sportiefste
partitief sportiefs sportievers -

Bijvoeglijk naamwoord

sportief [1]

  1. een ruime plaats inruimend voor het bedrijven van sport
    • Hij is altijd sportief geweest. 
  2. bereid een tegenstander fair te behandelen
    • Dat is geen sportief gedrag! 
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen