emuleren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van emuleren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		emuleren			te emuleren
	toekomend		zullen emuleren			te zullen emuleren
voltooid	tegenwoordig		hebben geëmuleerd			te hebben geëmuleerd
	toekomend		geëmuleerd zullen hebben			geëmuleerd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	emulerend		geëmuleerd			ev. emuleer	mv. verouderd emuleert	emulere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	emuleer	emuleert	emuleert	emuleert	emuleert	emuleren	emuleren	emuleren
verleden (o.v.t.)	emuleerde	emuleerde	emuleerde	emuleerde	emuleerde	emuleerden	emuleerden	emuleerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal emuleren	zult/zal emuleren	zult/zal emuleren	zult emuleren	zal emuleren	zullen emuleren	zullen emuleren	zullen emuleren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou emuleren	zou emuleren	zou(dt) emuleren	zoudt emuleren	zou emuleren	zouden emuleren	zouden emuleren	zouden emuleren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geëmuleerd	hebt geëmuleerd	hebt/heeft geëmuleerd	hebt geëmuleerd	heeft geëmuleerd	hebben geëmuleerd	hebben geëmuleerd	hebben geëmuleerd
verleden (v.v.t.)	had geëmuleerd	had geëmuleerd	had geëmuleerd	hadt geëmuleerd	had geëmuleerd	hadden geëmuleerd	hadden geëmuleerd	hadden geëmuleerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal geëmuleerd hebben	zal/zult geëmuleerd hebben	zult/zal geëmuleerd hebben	zult geëmuleerd hebben	zal geëmuleerd hebben	zullen geëmuleerd hebben	zullen geëmuleerd hebben	zullen geëmuleerd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geëmuleerd hebben	zou geëmuleerd hebben	zou/zoudt geëmuleerd hebben	zoudt geëmuleerd hebben	zou geëmuleerd hebben	zouden geëmuleerd hebben	zouden geëmuleerd hebben	zouden geëmuleerd hebben