eischwetze

Uit WikiWoordenboek

Pennsylvania-Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • ei·schwet·ze
Woordherkomst en -opbouw
vervoeging
tegenwoordige tijd, aantonende wijs, bedrijvende vorm
hele vervoeging zie eischwetze/vervoeging
onbepaalde
wijs
eischwetze
verleden
tijd
(er, sie, es) hot eigschwetzt
voltooid
deelwoord
eigschwetzt
enkelvoud meervoud
1e persoon ich schwetz ei mir / mer schwetze ei
2e persoon du schwetscht ei dihr / der
dihr / der
dihr / der
ihr / er
ihr / er
nihr / ner
schwetzt ei
schwetze ei
schwetzet ei
schwetzt ei
schwetze ei
schwetze ei
3e persoon er schwetzt ei sie schwetze ei
sie schwetzt ei
es schwetzt ei

Werkwoord

eischwetze

  1. overgankelijk aanpraten, op iemand inpraten, overreden, iemand van iets overtuigen
Verwante begrippen
Opmerkingen