dichtvouwen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van dichtvouwen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | dichtvouwen | dicht te vouwen | ||||||
toekomend | zullen dichtvouwen dicht zullen vouwen |
te zullen dichtvouwen dicht te zullen vouwen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben dichtgevouwen | te hebben dichtgevouwen | ||||||
toekomend | dichtgevouwen zullen hebben | dichtgevouwen te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
dichtvouwend | dichtgevouwen | ev. vouw dicht |
mv. verouderd vouwt dicht |
vouwe dicht (bijzin) dichtvouwe | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | vouw dicht | vouwt dicht | vouwt dicht | vouwt dicht | vouwt dicht | vouwen dicht | vouwen dicht | vouwen dicht | |
verleden (o.v.t.) | vouwde dicht | vouwde dicht | vouwde dicht | vouwde dicht | vouwde dicht | vouwden dicht | vouwden dicht | vouwden dicht | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal dichtvouwen | zult/zal dichtvouwen | zult/zal dichtvouwen | zult dichtvouwen | zal dichtvouwen | zullen dichtvouwen | zullen dichtvouwen | zullen dichtvouwen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou dichtvouwen | zou dichtvouwen | zou(dt) dichtvouwen | zoudt dichtvouwen | zou dichtvouwen | zouden dichtvouwen | zouden dichtvouwen | zouden dichtvouwen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | dichtvouw | dichtvouwt | dichtvouwt | dichtvouwt | dichtvouwt | dichtvouwen | dichtvouwen | dichtvouwen | |
verleden (o.v.t.) | dichtvouwde | dichtvouwde | dichtvouwde | dichtvouwde | dichtvouwde | dichtvouwden | dichtvouwden | dichtvouwden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal dichtvouwen dicht zal vouwen |
zult/zal dichtvouwen dicht zult/zal vouwen |
zult/zal dichtvouwen dicht zult/zal vouwen |
zult dichtvouwen dicht zult vouwen |
zal dichtvouwen dicht zal vouwen |
zullen dichtvouwen dicht zullen vouwen |
zullen dichtvouwen dicht zullen vouwen |
zullen dichtvouwen dicht zullen vouwen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou dichtvouwen dicht zou vouwen |
zou dichtvouwen dicht zou vouwen |
zou(dt) dichtvouwen dicht zou(dt) vouwen |
zoudt dichtvouwen dicht zoudt vouwen |
zou dichtvouwen dicht zou vouwen |
zouden dichtvouwen dicht zouden vouwen |
zouden dichtvouwen dicht zouden vouwen |
zouden dichtvouwen dicht zouden vouwen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb dichtgevouwen | hebt dichtgevouwen | hebt/heeft dichtgevouwen | hebt dichtgevouwen | heeft dichtgevouwen | hebben dichtgevouwen | hebben dichtgevouwen | hebben dichtgevouwen | |
verleden (v.v.t.) | had dichtgevouwen | had dichtgevouwen | had dichtgevouwen | hadt dichtgevouwen | had dichtgevouwen | hadden dichtgevouwen | hadden dichtgevouwen | hadden dichtgevouwen | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal dichtgevouwen hebben | zal/zult dichtgevouwen hebben | zult/zal dichtgevouwen hebben | zult dichtgevouwen hebben | zal dichtgevouwen hebben | zullen dichtgevouwen hebben | zullen dichtgevouwen hebben | zullen dichtgevouwen hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou dichtgevouwen hebben | zou dichtgevouwen hebben | zou/zoudt dichtgevouwen hebben | zoudt dichtgevouwen hebben | zou dichtgevouwen hebben | zouden dichtgevouwen hebben | zouden dichtgevouwen hebben | zouden dichtgevouwen hebben |