dichtvouwen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dicht·vou·wen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

dichtvouwen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
dichtvouwen
vouwde dicht
dichtgevouwen
zwak -d volledig
  1. door vouwen iets sluiten of bedekken
     De oude man ging door met het dichtvouwen en zegelen van de brief, waarvoor hij snel en geroutineerd zegellak, stempel en papier oppakte en weer neerlegde.[2]
     De missie van Yutu had drie maanden moeten duren, maar eind januari kreeg het wagentje technische problemen, waardoor Yutu zijn zonnepanelen niet goed kon dichtvouwen. Daardoor werd belangrijke apparatuur blootgesteld aan temperaturen van -180 graden.[3]
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3. Bronlink geraadpleegd op 21 januari 2022 Weblink bron “Chinese maanlander opgegeven” (12-02-2014), NOS