devies
Uiterlijk
- de·vies
- Via Middelnederlands divisen/devisen van Middelfrans devise. Verder te herleiden tot Latijn divisum (› dividere; zie ook divisie) [1]. In de betekenis van ‘zinspreuk’ voor het eerst aangetroffen in 1525 [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | devies | deviezen |
verkleinwoord |
het devies o
- woord of korte tekst (bijv. een spreuk) die snel en tegelijkertijd duidelijk een bepaalde boodschap moet overbrengen
- Achttien nieuwe plannen tegen drukte: Wethouder Ollongren komt met nieuwe plannen om de overlast door toeristen te beperken. Spreiding is het devies.[3]
- (economie) waardepapier
1. woord of korte tekst (bijv. een spreuk) die snel en tegelijkertijd duidelijk een bepaalde boodschap moet overbrengen
- Het woord devies staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "devies" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ devies op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "devies" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ NRC Bas Blokker 10 juni 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be