conserveren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·ser·ve·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bewaren’ voor het eerst aangetroffen in 1526 [1]
  • afgeleid van het Franse conserver of daarvoor van het Latijnse 'conservare' (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
conserveren
conserveerde
geconserveerd
zwak -d volledig

Werkwoord

conserveren

  1. overgankelijk verduurzamen, tegen bederf beschermen
    • Je kunt deze vruchten ook conserveren. 
  2. overgankelijk in stand houden van iets
    • Dit oude monument is goed geconserveerd. 
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen