conservatorium

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·ser·va·to·ri·um
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord conservatorium conservatoriums, conservatoria
verkleinwoord conservatoriumpje conservatoriumpjes

Zelfstandig naamwoord

het conservatoriumo

  1. (onderwijs), (muziek) een school in het hoger onderwijs waar men zich kan laten opleiden tot professioneel musicus, acteur/actrice of danser(es)
    • Hoewel hij een goede leerling was bij de muziekschool in zijn stad, kreeg hij toch geen plaats op het conservatorium. 
     Van jongs af aan heeft Frens, zo vertelt hij, altijd graag gezongen en de afgelopen twee jaar groeide dat uit tot het verlangen om naar het conservatorium te gaan en beroepszanger te worden.[3]
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen