concheren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van concheren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | concheren | te concheren | ||||||||
toekomend | zullen concheren | te zullen concheren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geconcheerd | te hebben geconcheerd | ||||||||
toekomend | geconcheerd zullen hebben | geconcheerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
concherend | geconcheerd | ev. concheer |
mv. verouderd concheert |
conchere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | concheer | concheert | concheert | concheert | concheert | concheren | concheren | concheren | |||
verleden (o.v.t.) | concheerde | concheerde | concheerde | concheerde | concheerde | concheerden | concheerden | concheerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal concheren | zult/zal concheren | zult/zal concheren | zult concheren | zal concheren | zullen concheren | zullen concheren | zullen concheren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou concheren | zou concheren | zou(dt) concheren | zoudt concheren | zou concheren | zouden concheren | zouden concheren | zouden concheren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geconcheerd | hebt geconcheerd | hebt/heeft geconcheerd | hebt geconcheerd | heeft geconcheerd | hebben geconcheerd | hebben geconcheerd | hebben geconcheerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geconcheerd | had geconcheerd | had geconcheerd | hadt geconcheerd | had geconcheerd | hadden geconcheerd | hadden geconcheerd | hadden geconcheerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geconcheerd hebben | zal/zult geconcheerd hebben | zult/zal geconcheerd hebben | zult geconcheerd hebben | zal geconcheerd hebben | zullen geconcheerd hebben | zullen geconcheerd hebben | zullen geconcheerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geconcheerd hebben | zou geconcheerd hebben | zou/zoudt geconcheerd hebben | zoudt geconcheerd hebben | zou geconcheerd hebben | zouden geconcheerd hebben | zouden geconcheerd hebben | zouden geconcheerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geconcheerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geconcheerd | er is geconcheerd | |||||||||
verleden | er werd geconcheerd | er was geconcheerd | |||||||||
toekomend | er zal geconcheerd worden | er zal geconcheerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geconcheerd worden | er zou geconcheerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geconcheerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geconcheerd worden | geconcheerd te worden | ||||||||
toekomend | geconcheerd zullen worden | geconcheerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geconcheerd zijn | geconcheerd te zijn | ||||||||
toekomend | geconcheerd zullen zijn | geconcheerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geconcheerd | wordt geconcheerd | wordt geconcheerd | wordt geconcheerd | wordt geconcheerd | worden geconcheerd | worden geconcheerd | worden geconcheerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geconcheerd | werd geconcheerd | werd geconcheerd | werdt geconcheerd | werd geconcheerd | werden geconcheerd | werden geconcheerd | werden geconcheerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geconcheerd worden | zult geconcheerd worden | zult geconcheerd worden | zult geconcheerd worden | zal geconcheerd worden | zullen geconcheerd worden | zullen geconcheerd worden | zullen geconcheerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geconcheerd worden | zou geconcheerd worden | zou/zoudt geconcheerd worden | zoudt geconcheerd worden | zou geconcheerd worden | zouden geconcheerd worden | zouden geconcheerd worden | zouden geconcheerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geconcheerd | bent geconcheerd | bent/is geconcheerd | zijt geconcheerd | is geconcheerd | zijn geconcheerd | zijn geconcheerd | zijn geconcheerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geconcheerd | was geconcheerd | was geconcheerd | waart geconcheerd | was geconcheerd | waren geconcheerd | waren geconcheerd | waren geconcheerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geconcheerd zijn | zult geconcheerd zijn | zult geconcheerd zijn | zult geconcheerd zijn | zal geconcheerd zijn | zullen geconcheerd zijn | zullen geconcheerd zijn | zullen geconcheerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geconcheerd zijn | zou geconcheerd zijn | zou/zoudt geconcheerd zijn | zoudt geconcheerd zijn | zou geconcheerd zijn | zouden geconcheerd zijn | zouden geconcheerd zijn | zouden geconcheerd zijn |