competitie

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • com·pe·ti·tie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord competitie competities
verkleinwoord competitietje competitietjes

Zelfstandig naamwoord

de competitiev

  1. beter willen zijn dan een ander
    • De broers voerden iedere dag een competitie op leven en dood met elkaar. 
  2. (sport) reeks wedstrijden tussen verschillende clubs
    • De winnaar van de competitie mag op europees niveau spelen. 
     Al op de eerste dag van de competitie was er een vast groepje ouders ontstaan die altijd bij elkaar stonden.[3]
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen